Echte Zeeuwsche Boterbabbelaars
J. B. DIESCH'
ZIJN PLEEGZUSTERTJE
ONS ZEELAND
11
wen, twee en half jaar laten, weer de straten hunner
steden hadden versierd en eerepoorten opgericht, was
het omdat de gehate Franschen het land hadden ver
laten en hun Keizer als gevangene van de Europeesche
mogendheden naar Elba werd gevoerd. Daarmede
eindigde ook voor Zeeland een zwart tijdperk uit
de historie.
JAN VERMEER.
MET GOUD BEKROOND
Alleen echt met het merk J. D.
CHOCOLATERIE „IN DEN ZOETEN INVAL"
LANGE BURG C 110 MIDDELBURG
Bestellingen boven f 2.50 franco
door
WIERT J. E.
I.
„Alles goed en wel, je kunt er nu zooveel spijt van
hebben, als je maar wilt, het spijt mij ook, maar ik
breek met jou. En daarmee uit."
Adolf, als ik je nu dan nog eens verzeker, dat ik
niet wist, wat ik deed, kun je me ook dan niet ver
geven."
„Vergeven kan ik het wel, en ik verzeker je ook
voor den tweeden keer, dat ik niet boos op je ben,
alleen is het me onmogelijk, nog langer met jou ver
loofd te zijn. Ik zou graag anders willen, maar ik
durf het niet, werkelijk niet."
„O, Adolf, hoe kun je zoo wreed zijn, en dat alles
om zulk een kleinigheid, een onbeduidend flirt
partijtje."
„Dat is het juist, wat ons van elkaar doet verschillen.
Jij hebt een veel ruimer opvatting van de beteekenis
van sommige woorden dan ik. Als ik van trouw spreek,
heb ik een zeer strenge opvatting daarvan. Dan blijf
ik je werkelijk trouw en ga ik niet flirten met andere
vrouwen en ga ik zeker niet met hen naar den schouw
burg, of kus ik hen. Als jij dat alles een kleinigheid
noemt, dan verschillen onze opvattingen zeer van el
kaar en is het beter, zonder wrok uit elkaar te gaan."
„Ik erken, dat ik dat verwijt verdiend heb. Zonder
twijfel. Maar is dat nu een reden om terstond uit
elkaar te gaan? Meen je dat werkelijk?"
„Ja zeker meen ik dat, en ik denk er niet aan, om
van meening te veranderen. Onze verloving blijft ver
broken en daarmee, basta. Ik zou nooit geen vertrou
wen meer in je hebben, nu je eens zoo gehandeld hebt.
Ik zou altijd denken: zou ze me weer bedriegen? Dat
zou altijd tusschen ons blijven bestaan. Het spijt me.
Bonjour. Je cadeaux en brieven zal ik terugzenden,"
Meteen liep Adolf Westdijk de kamer uit, en maakte
op deze wijze een einde aan het langdurig gesprek tus
schen hem en zijn meisje, Afien Koning. Niemand zou
in het begin van hun verloving ooit gedacht hebben, dat
deze nog eens weer verbroken zou worden. Er was
geen gelukkiger paar in heel het provincie-stadje te
bekennen. Maar 't was geen wonder, dat ze met hun
beiden zoo gelukkig waren; ze kenden elkaar door en
door, waren vanaf hun bewaar schooltijd vriend en
vriendin geweest. Wel natuurlijk met de gebruikelijke
kibbelarijtjes en kleine verwijderingen er tusschen, die
echter zoo spoedig mogelijk weer bijgelegd werden, en
waardoor de vriendschapsbanden, die hen bonden, des
te hechter werden. Nu echter, tijdens hun verlo
ving, was er een breuk gekomen, die, daarvan waren
ze beiden helaas maar al te goed overtuigd, niet weer
bijgelegd zou worden. De jongen, Adolf Westdijk, ge
voelde zich te zeer geschokt in zijn heiligste gevoelens,
en het meisje, Afien Koning, wist maar al te goed, dat
ze een te groote schuld had, dat Adolf het vergeten
kon.
Het gebeurde was dan ook meer dan ergerlijk, werd
er in de gezelschapskringen van het stadje geoordeeld.
Adolf Westdijk was voor een paar dagen uit de stad
geweest, en in dien tijd, men had het met eigen oogen
gezien, had zijn meisje de schouwburg bezocht met een
anderen heer. Dat was echter nog niet het ergste, o,
neen, het ergste was, dat ze met dienzelfden heer een
zeer geanimeerd souper gehad had in het eenigste goede
restaurant van het stadje, en dat deze heer haar ten
slotte met zijn wagen naar huis gebracht had. Dat
was éf gebeurd, en 't was Adolf geweest, alsof hij een
klap in zijn aangezicht gekregen had, toen „welwil
lende" lieden hem van alles op de hoogte brachten.
Men beklaagde hem over 't algemeen erg, en in wer
kelijkheid was de jongen dan ook maar ellendig. Veel
had hij kunnen denken, maar dat zijn meisje zoo iets
deed, zijn eerlijk, oprecht meisje, neen, dat had hij
nooit kunnen denken. Droef was hij met zich zelve
te rade gegaan, wat hem te doen stond. Hij was niet
woedend geworden, neen, hij had een gevoel gehad,
alsof nu alles voor hem verloren was, alsof al zijn
werken en zijn streven nu voor niets was geweest. Moe,
doodmoe was hij geworden; 't was hem geweest, alsof
hij o zoo gaarne had willen rusten, en toch, als hij op
zijn legerstede lag, dan woelde hij van de eene zijde
op de andere, wist hij zich van ellende geen raad.
Eindelijk was hij tot een conclusie gekomen: Het eenige
wat hem te doen stond, was zijn verloving verbreken.
Met loome schreden was hij nog een keer naar haar
huis gegaan, had haar alles gevraagd, terwijl zij van
haar kant alles bekende. „Gelukkig," had hij even ge
schamperd. „Gelukkig, dat je niets ontkent. Dat maakt
de zaak gemakkelijker." Daarop was een gesprek ge
volgd, meestal droevig, maar soms bitter en wrang, met
aan het slot: het van elkander gaan.
Een week daarna vertrok Adolf Westdijk uit het
stadje; hij had een betrekking aan een ziekenhuis
van een groote stad aangenomen. En een jaar daarna