Hotel „VALKHOF" Nijmegen, Telefoon 2422 Café-Restaurant Ruime Reant gelegen Kamers. Electrisch licht Badkamers Vergaderzaal Twee Biljarts Vraagt Prospectus! W. LENTING 12 ONS ZEELAND vertrok ook Afien Koning; waarheen wist niemand, vroeg ook niemand, want het interesseerde niet; men zei, dat het meisje „zichzelf onmogelijk had gemaakt". II. Jaren waren na dat voorval voorbij gegaan. Adolf Westdijk, nog steeds ongetrouwd, had promotie ge maakt, en stond ten slotte aan het hoofd van een zieken-inrichting, tot hij wegens zijn groote verdien sten aan de wetenschappelijke wereld bewezen, werd benoemd als leeraar aan een der hoogescholen. Heel de pers, onverschillig van welke richting, juichte deze benoeming ten zeerste toe, waardeerende artikels wer den er aan hem gewijd, kortom, een ieder gaf uiting aan zijn gevoelens, die hij den sympathieken dokter toedroeg. Geen wonder dat de geheele aula dan ook propvol toehoorders was, toen dokter Westdijk, zooals velen hem nog heel eenvoudig noemden, zijn intree-rede deed. Men zag er verscheiden voorname en officieele perso nages, die den nieuwen hoogleeraar kwamen compli menteeren, en verder een groot aantal medische stu denten en zelfs een paar verpleegsters in costuum. Hoewel alles heel eervol voor hem was en hij ook dankbaar was, dat men zijn verdiensten zoo eerde, was de eenvoudige Adolf Westdijk, die hij altijd gebleven was, toch maar blij, toen alles afgeloopen was, en hij zich morgen opnieuw aan de wetenschap kon wijden. Hij vond het heerlijk, de toekomstige doktoren in hun vak te mogen inleiden en te onderrichten. Zoodat hij dien volgenden morgen terstond weer met nieuwe kracht en levenslust opstond. Aan zijn ontbijt vond hij bij zijn post echter een brief, die zijn aandacht trok. Hij zag het handschrift, het kwam hem bekend voor, maar hij kon het zich niet herinneren, waar hij het gezien had. Kort besloten, geen tijd te zullen verliezen met allerlei overbodige raadseltjes op te lossen, brak hij de enveloppe open en las hij de onderteekening. Een schok doorvoer hem plotseling, en de enveloppe, die hij in zijn hand hield, werd tot een prop in de tot een vuist gebalde hand. Die brief was van Afien Koning. Goede God, moest die vrouw, juist nu hij dacht rust en vrede te hebben gevonden, hem nog een keer weer al zijn gemoedsrust ontnemen? Had hij nog niet genoeg geleden? Was het nog niet erg genoeg?. Met een somberen blik keek hij voor zich uit, en dacht hij aan de jaren, dat hij slechts rust kon vinden door zich op zijn werk toe te leggen. Hij had geleden in dien tijd na de verwijdering tusschen hen beiden. Wel had hij aan haar gedacht, maar naar haar geïnformeerd had hij nooit. Hij had niet willen weten, wat er van haar geworden was, evenmin als hij had willen weten, of zij getrouwd was of niet. En nu plotseling dezen brief, die tallooze herinneringen opwekte en pijn deed. Een oogenblik was hij van plan hem ongelezen te ver scheuren, maar dan zichzelf niet meer meester, las hij: Beste Adolf. Gisterenavond heb ik je rede in de aula ge hoord, en maak ik je een compliment, dat je het zoo buitengewoon goed deed. Het zal wel een groote eer voor je geweest zijn, nietwaar? Ik ben blij, dat je na onze scheiding kracht gevonden hebt, je werk vol te houden en dat je zooveel succes oogst. Dat moet een groote voldoening voor je zijn. Ook ik ben op 't oogenblik in jou „vak", ik ben zuster aan het groote ziekenhuis hier. Misschien ontmoeten we elkaar nog wel eens, wanneer jij met de studenten de zalen rond gaat. Met vriendelijke groeten, Zuster Afien Koning Zoo was het briefje, zoo begonnen, zoo geëindigd. Weinige woorden, die echter veel inhielden. Dus zij was er gisterenavond ook geweest, en hij had niets be merkt. Zij had geluisterd naar zijn woorden, en zij had misschien al zijn werken en streven beter begre pen, beter doorgrond dan eenig ander. Dat deed hem goed, heel goed zelfs.... En vermoedde zij, dat het hem een groote kracht gekost had, om na hun scheiding werkelijk nog eenige genoegdoening in zijn werken te vinden? Had zij misschien ook geleden en wanhopig gestreden, en eindelijk toch overwonnen? Zou ze an ders geworden zijn? Had hij nog op haar kunnen ver trouwen? O, die twijfel was nog erger, nog verschrik kelijker dan het zeker weten van vroeger. En nu was ook zij zuster en wel aan het groote ziekenhuis, dat in zulk een nauwe betrekking stond met de academie. Ze sprak, dat zij elkaar nog wel eens ontmoeten zouden. O ja, 't zou wel niet uitblijven, dat zou wel niet. Het noodlot, het grillige noodlot wilde immers zoo. Hoe zouden ze tegenover elkaar staan? Zij toonde geen vreugde, scheen er niet blij mee te zijn. 't Zou mis schien als vreemden, misschien wel als vijanden zijn. O, wat was dat alles moeilijk, wat vreeselijk moeilijk. Een pendule-slag deed den peinzer opschrikken. Het was reeds laat geworden. Geen goed begin, ter stond te laat op het college te komen. Haast-je- rep-je beëindigde Adolf Westdijk zijn ontbijt, nam hij zijn tasch, schoot hij in zijn overjas en stormde hij naar buiten. Ha, daar was juist een tram, nu kwam hij nog wel bijtijds. En toen, toen gebeurde het ongeluk. In zijn haast om bij de tram te komen, zag hij een auto niet eerder, dan nadat deze vlak bij hem was. Verschrikt week hij uit, maar juist den verkeer den kant, de wagen greep hem aan, smakte hem neer, een oogenblik voelde hij een stekende pijn, gilde hij, dan verloor hij het bewustzijn. (Wordt vervolgd.) Clublocaal der Zeeuwsche Vereeniging Nijmegen Een traan, die men droogt, weegt in de schaal van den mensch meer dan een die men weent.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1926 | | pagina 12