welkom, daar ik nog iets jegens hem
goed te maken had."
,,Ah vandaar dus die warme
geestdrift, waarmee hij beneden op
de steenen trap over u sprak. De
dochter van den deurwaarder Leo
pard had dat echter niet mogen hoo-
ren."
Zichtbaar onaangenaam getroffen
keek Ingeborg op:
,,De dochter van een deurwaarder?
En waarom niet? Wat heb ik met
haar uit te staan?"
„U natuurlijk niet het minste! De
heer Düringhoffen echter vermoede
lijk des te meer. Er bestaan, naar ik
vermoed, zeer innige betrekkingen
tusschen hem en dit jonge meisje,
dat.
,,Ik zou mij niet gaarne met de
privé-aangelegenheden van uw vriend
inlaten, doctor," viel Ingeborg hem
met rustige vastberadenheid in de
rede. En mijnheer Düringhoffen is
toch uw vriend, naar ik meen ge
hoord te hebben.
Zeker, zeker! Wij zijn oude stu
diemakkers. Een voortreffelijk man
en ik twijfel er niet aan, of hij
zal in een huwelijk met juffrouw Leo
pard zeer gelukkig worden. Maar u
hebt gelijk, het is feitelijk beter, dat
ik den professor thans niet ontmoet.
Hij vertrok, maar hij keerde niet
direct naar zijn eigen woning terug,
want hij trad een naastbijgelegen
postkantoor binnen, om daar op de
achterzijde van een telegramformulier
haastig eenige woorden neer te schrij
ven. Eenige minuten later had hij het
epistel in een couvert gesloten en den
brief op straat aan een jongen over
handigd, die, aangemoedigd door een
kleine fooi, zich haastig verwijderde
in de richting van het stadsgedeelte,
dat het adres aangaf.
De enveloppe droeg het adres van
Mej. Edith van Manstein en daarbo
ven prijkte het dik onderstreepte
woord: „Eigenhandig".
Hoofdstuk IX.
Professor Wallroth vernam bij zijn
thuiskomst, dat juffrouw Ingeborg een
hevigen aanval van hoofdpijn had ge
kregen en op haar kamer wenschte
te blijven. Hij moest dus wel alleen
het middagmaal gebruiken en daar
na ging hij in een tamelijk ontevre
den stemming aan zijn schrijftafel zit
ten, teneinde zich door ingespannen
arbeid met eenige zeer moeilijke
vraagstukken van de onaangename
gedachten te bevrijden, die hem juist
nu onmiddellijk voor zijn huwe
lijksdag dubbel zwaar drukten.
De schemering was reeds aange
broken en hij wilde juist om de lamp
bellen, toen na een bescheiden tikje
de deur open ging, om de hooge,
slanke gestalte van een gesluierde
dame door te laten.
Edith!" riep de professor verbaasd
uit, toen hij de onverwachte bezoek
ster wat scherper had opgenomen.
„Aan welk gelukkig toeval dank ik
deze aangename verrassing?"
Zij lichtte haar sluier op, maar zij
weerde hem af, daar hij haar behulp
zaam wilde zijn bij het uittrekken van
haar mantel.
„Vergeef mij, dat ik je hier in je
eigen huis kom overvallen," begon zij
het gesprek. „Ik kom niet voor mijn
eigen belangen, maar als bemidde
laarster voor een ander. En deze an
dere had zulk een haast met de zaak,
dat ik alleen al uit medelijden met
hem alle bedenkingen op zij moest
zetten."
„Dat is een inleiding, die mij zeer
nieuwsgierig moet maken, geliefde
Edith," merkte de professor op, ter
wijl hij tegenover haar plaats nam.
„Wie is dan wel de gelukkige, die
zich in zulk een rijke mate in je deel
neming mag verheugen?"
„Herinner je je nog 't onderhoud,
dat wij op den dag na onze verloving
gehad hebben destijds, toen ik uit
jouw mond voor de eerste maal ver
nam, hoe vijandig je dochter zich te
genover onze verbintenis had ver
klaard?"
,,0 ja, dat herinner ik mij nog heel
goed," antwoordde de professor aar
zelend, „het was op denzelfden dag,
dat ik doctor Artois bij jou aan huis
leerde kennen."
Edith knikte, om daarna haastig
voort te gaan:
„Ik zei je destijds, dat er slechts
één mogelijkheid bestond, mij uit den
onbeschrijflijk pijnlijken toestand te
bevrijden, waarin ik door de houding
van Ingeborg gekomen ben. En jij
was het volkomen met me eens, dat
haar spoedig huwelijk voor ons allen
de beste oplossing van deze onaan
gename kwestie zou beteekenen."
„Zeer zeker! Maar van den aan
vang af had ik al geen hoop, dat in
de naaste toekomst reeds op zulk een
oplossing te rekenen viel. Zij zelf
schijnt ook in 't geheel niet aan trou
wen te denken en ik kan toch niet
met behulp van advertentiën in de
bladen of iets dergelijks een adspi-
rant-echtgenoot voor haar in huis
halen."
„Dat is ook niet noodig, want zulk
een adspirant is reeds aanwezig.
Kun je niet raden, wien ik op het
oog heb?"
Op het voorhoofd van den profes
sor vertoonde zich een kleine rimpel.
„Het eenigste vermoeden, dat in mij
zou op kunnen komen," sprak hij ont
wijkend, „zou mij zoo avontuurlijk
toeschijnen, dat ik het niet gaarne on
der woorden zou brengen. Je zult me
toch niet tot de pijnlijke noodzake
lijkheid verplichten, om je drie dagen
voor ons huwelijk iets te moeten wei
geren?"
„Je woorden zijn voor mij bewijs
genoeg, dat je niet meer in twijfel ver
keert omtrent den persoon, dien ik
bedoel. Maar wat doe je nu?
Waarom wil je bellen?"
„Ik zal opdracht geven om de lamp
hier te brengen. Het is immers al zoo
donker, dat ik nauwelijks nog je lief
gelaat kan onderscheiden."
Met bijna ruw geweld had Edith
haar hand op zijn arm gelegd, om hem
het bellen te beletten.
„Bel niet, ik verzoek je er dringend
om!" sprak zij haastig.
De opvallende zenuwachtigheid in
haar gedrag verwonderde den profes
sor in hooge mate. Hij had iets der
gelijks nog nooit bij haar waargeno
men. Maar hij was ridderlijk als al
tijd, en voldeed zonder verder te vra
gen aan haar wensch.
Er ontstond een kleine, pijnlijke
stilte; daarna ging Edith op zonder
ling haastigen, ja bijna heeschen toon
voort:
„Het is dus doctor Siegmund Artois,
die den oprechten wensch koestert,
je schoonzoon te worden. Ik geloof
niet, dat er iets belangrijks op hem
valt aan te merken, behalve dan zijn
beperkte middelen van bestaan."
Professor Wallroth schraapte zijn
keel. Het scheen hem klaarblijkelijk
niet gemakkelijk te vallen, den juis-
ten vorm voor zijn antwoord te vin
den.
„Ik moet bekennen, dat ik zeer ver
rast ben, beste Edith, te meer, daar
Ingeborg absoluut niets van dezen
doctor wil weten. Bij zijn talrijke be
zoeken zou ik toch stellig hebben
moeten opmerken, of zij iets voor hem
gevoelde."
„Jelui mannen hebt geen scherpen
blik op dit gebied". Het kan zijn, dat
zij moeite heeft gedaan haar gevoe
lens voor jou te verbergen, maar het
is in ieder geval een feit, dat Artois
Ingeborgs jawoord bezit."
Nu kon de professor toch niet lan
ger zijn bewonderenswaardige kalmte
bewaren.
„Wat? Een reeds bekonkelde zaak
achter mijn rug? Die jonge man
schijnt het er op toe te leggen, langs
bedenkelijk kromme paden te gaan."
„Hij heeft wellicht de een of an
dere onverschillige uitlating van mijn