dochter geheel willekeurig ten zijnen
gunste uitgelegd," vervolgde de pro
fessor.
„Neen! Hij heeft haar volgens den
vorm zijn hand aangeboden en zij
heeft zich met volle beslistheid bereid
verklaard, zijn echtgenoote te willen
worden."
„Een interessante nieuwigheid!
En ik moet het wel gelooven, omdat
ik het uit jouw mond moet vernemen.
Maar indien Ingeborg dat gedaan
heeft, dan is zij daartoe uitsluitend ge
komen door haar koppig verzet te
gen ons huwelijk. Ik had haar ver
boden een afhankelijke betrekking aan
te nemen en nu grijpt zij naar het
eerste het beste andere middel, om
zich van mij los te maken. Maar deze
doctor, die niets heeft en niets is, zou
zelfs dan nog niet in aanmerking kun
nen komen als mijn schoonzoon, indien
Ingeborg werkelijk in de meening ver
keerde van hem te houden. Alle
eer voor je vriendschap jegens hem;
maar ik kan mijn eenig kind toch niet
aan den eersten den besten wegge-
loopen hongerlijder uithuwelijken?"
„Slechts enkele weken geleden nog
was je een geheel andere meening
omtrent Siegmund Artois toegedaan.
Je sprak destijds over hem als over
een flinken energieken jongen man."
„Nu ja het schijnt, dat hij wel
iets geleerd heeft en hij is in ieder
geval een zeer onderhoudend man in
gezelschap. Maar wat wil dat zeg
gen? Hij zou nog jarenlang op het
geld van zijn vrouw, dat wil dus zeg
gen op mijn geld zijn aangewezen en
ik ben niet rijk genoeg om mij de
luxe van zulk een duren schoonzoon
te permitteeren."
„De jongelui zouden zich eerst zoo
veel mogelijk op allerlei gebied kun
nen inkrimpen en zijn eigen eergevoel
zal Artois aansporen, zich zoo spoe
dig mogelijk van je steun onafhanke
lijk te maken."
„Je moest mij de bittere noodzake
lijkheid je eersten wensch onvervuld
te laten, niet nog zwaarder doen ge
voelen, liefste Edith! Het gaat nu een
maal niet het is geheel en al on
mogelijk."
Zij stond op en bedekte haar ge
laat weer met den sluier, alsof zij op
het punt stond te vertrekken.
„Het is heel jammer, dat het niet
gaat," sprak zij met zonderling vreemd
klinkende stem, „jammer niet alleen
voor Artois en Ingeborg, maar helaas
ook voor mij. Want ik moet je on
der deze omstandigheden verzoeken,
mij mijn woord terug te geven, Lud-
wig!"
Wallroth sprong op en greep haar
zoo stevig bij haar handgewricht, dat
het haar pijn deed.
„Je woord? Welk woord, Edith?
Wat moet die zonderlinge verklaring
beteekenen?"
„Ik voel mij niet sterk genoeg, den
last te dragen, welke mij daar op de
schouders geladen zal worden. Ik wil
niet, dat met mij tegelijkertijd haat
en ontevredenheid over den drempel
van jouw huis zullen binnentreden.
Niemand zal over mij als over een
gelukverstorende indringster mogen
spreken."
„Maar om 's hemels wil, van dat
alles is toch absoluut geen sprake!"
riep de professor geheel buiten zich
zelf uit. „Wanneer je thans door der
gelijke bedenkingen er toe kunt ko
men mij op te geven, dan heb je
nooit oprecht van mij gehouden."
„Juist omdat ik je oprecht liefheb,
Ludwig, kan ik de gedachte niet ver
dragen, door jou misschien eens als
de verstoorster van je huiselijk geluk
te worden beschouwd. Juist omdat
ik de gevoelens van je dochter vol
komen begrijp daar ik misschien
in haar plaats precies hetzelfde zou
gevoelen als zij juist daarom, mijn
vriend, kan ik er niet in toestemmen
een strijd te ontketenen, waarin ik
onder alle omstandigheden de hoofd
schuldige zou moeten zijn. Ingeborgs
rechten op jou zijn ouder en heiliger
dan de mijne en ik wil niet, dat
iemand zich door mij in zijn rechten
aangetast zou achten."
Op den zachten, kalm berustenden
toon van een martelares, had zij hem
dit alles gezegd en de duisternis, die
haar sluier steeds dichter om alle
zich in het vertrek bevindende voor
werpen scheen te weven, droeg er in
niet geringe mate toe bij, haar woor
den voor den professor iets bijzonder
smartelijks en aangrijpends te geven.
Hij liep eenige malen de kamer op
en neer en bleef toen diep ademha
lend staan, als iemand, die een zwa-
ren strijd voert, om tot een beslissend
besluit te komen.
Edith!" zeide hij eindelijk na een
zeer lange stilte. „Beschouw je mijn
toestemming in een verloving van In
geborg met dezen doctor werkelijk
als een voorwaarde voor de vervul
ling van je belofte?"
„Ik kan niet anders, Ludwig, de
hemel weet, dat ik werkelijk niet an
ders kan."
„En ben je ook bereid alle verant
woordelijkheid op je te nemen voor
datgene, wat mijn toegevendheid aan
leed en rouw voor ons allen tenge
volge zou kunnen hebben?"
Toonloos en zacht, gelijk een zucht,
maar toch duidelijk verstaanbaar,
kwam het over haar lippen:
„Ja!"
„Welnu, dan verzoek ik je om de
beantwoording van nog slechts een
enkele vraag. Stamt deze Artois dan
tenminste uit een volkomen vlekke-
looze familie? Ik heb namelijk in
mijn tamelijk lange loopbaan gecon
stateerd, dat bepaalde karaktereigen
schappen van de ouders bijna met de
zelfde zekerheid als zekere ziekten
op de kinderen overgaan en niets ter
wereld zou mij kunnen bewegen
iemand in mijn familiekring op te ne
men, die niet van eerbiedwaardige
voorvaderen afstamt."
Het zou hem hebben kunnen be
vreemden, dat Edith op deze vraag
niet onmiddellijk antwoord gaf en dat
zij eindelijk, inplaats van hem kort
en bondig van repliek te dienen, zei:
„Oordeel je op dit punt niet al te
streng, Ludwig? Wat zou je b.v.
doen, als iemand je thans meedeelde,
dat er ook in het leven van mijn va
der of moeder de een of andere don
kere bladzijde was voorgekomen?"
„Dat zou het verschrikkelijkste zijn,
Edith, dat mij zou kunnen overkomen.
Maar wij hebben toch warempel geen
aanleiding ons nu met de gedachte
aan zulke onmogelijkheden bezig te
houden. De gedachtenis van je va
der is alleen al door het feit, dat hij
midden in een eervolle ambtenaars
loopbaan uit dit leven is weggeroe
pen, voldoende tegen iedere verdacht
making gevrijwaard. Van de ouders
van dezen Artois weet ik echter niets
en ik zal genoodzaakt zijn eerst
nauwkeurige inlichtingen omtrent hem
in te winnen, wanneer jij niet in staat
mocht zijn voor hun onaantastbare
rechtschapenheid in te staan."
„Ik durf daarvoor volkomen in te
staan," verklaarde zij snel, alsof zij
vreesde, dat een nieuwe aarzeling
hem in zijn met zulk een moeite ge
nomen besluit aan het wankelen zou
kunnen brengen. „Siegmunds vader
was stellig niet minder eerbiedwaar
dig dan de mijne. Is je dat vol
doende?"
„Ja! En alleen ter wille van jou,
Edith, za! ik datgene doen, wat ik
voor mijn geweten anders nooit zou
hebben kunnen verantwoorden. Ik
zal Ingeborg roepen en in jouw tegen
woordigheid zal zij vernemen, dat jij
het alleen bent, aan wie zij de ver
vulling van haar wenschen te danken
heeft."
„Voor geen geld ter wereld!" riep
Edith verschrikt uit. „Er zou geen
slechter middel te bedenken zijn, om
den weg naar haar hart voor mij te
effenen. Misschien zou zij nu zelfs