niet eens aan de onbaatzuchtigheid van mijn beweegredenen gelooven. Eerst wanneer zij onder den ver zachtenden invloed van een gelukkige liefde geleerd heeft, ook mij recht vaardiger te beoordeelen, mag zij tot de overtuiging komen, dat zij mij fei telijk eenige dankbaarheid verschul digd is." Zooals je wilt! Zeg dan aan je vriend, dat ik bereid ben hem te ont vangen." ,,En je zult hem vriendelijk bejege nen, niet waar? Je zult hem niet al te zeer laten voelen, hoe moeilijk het je valt je toestemming te geven?" „Wat dat betreft zal ik mij tenmin ste alle mogelijke moeite geven. Maar je vindt het nu toch wel goed, dat ik eindelijk de lamp laat brengen. Het is intusschen volkomen duister gewor den." Zij had niet den moed nogmaals tegenwerpingen te maken en eenige minuten later scheen er een helder licht in de kamer. Toen professor Wallroth daarna op zijn verloofde toetrad, doorschokte hem een hevige schrik, want achter het dunne weef sel van den sluier aanschouwde hij een doodsbleek gelaat met onnatuur lijke, brandende oogen. „Om 's hemels wil, Edith," riep hij ontzet uit, „je gevoelt je toch niet ziek?" Met heftige beslistheid schudde zij het hoofd. „Ons gesprek heeft mij misschien een beetje aangegrepen, verder niets. Thans, nu alles in orde is gekomen, zullen eenige uren van ongestoord alleenzijn mijn zenuwen wel weer tot bedaren brengen. Je zult mij op on zen huwelijksdag zoo gezond en op gewekt aantreffen, als je het slechts wenschen kunt. Voor vandaag vaarwel!" Zijn groote teergevoeligheid ver bood hem ook thans haar te omhel zen en hij geleidde haar met zulk een eerbiedige beleefdheid naar de deur, alsof zij een vreemde voor hem was, die zich in vol vertrouwen op zijn ridderlijkheid onder zijn bescherming gesteld had. Bij de huisdeur nam zij nogmaals met opvallende haast af scheid en daalde de steenen trap af. Het rijtuig, dat haar hier gebracht had, stond wachtend voor het huis en zij noemde den koetsier als het eerstvolgend doel van den tocht een adres, dat niet haar eigen was. In een weinig aanlokkelijke straat in de „latijnsche wijk" van de hoofd stad, waar vanaf de benedenverdie ping tot aan den zolder bijna niets anders dan beroepskamerverhuursters woonden, bracht de moedelooze koet sier zijn niet minder moedeloos paard tot staan. „Hier is nummer dertien!" riep hij naar binnen in het rijtuig. „Moet ik hier weer wachten?" „Neen!" verklaarde Edith, terwijl zij hem 'n geldstuk in de hand stopte. „Ik weet niet, hoe lang ik hier denk te blijven." Een slecht verlichte gang voerde haar naar een uitgesleten trap, ter wijl in de wankele leuning de meeste spijlen ontbraken. Op iedere over loop kwamen drie geschilderde deu ren uit en bijna op elk dezer deuren waren met punaises drie of vier vi sitekaarten bevestigd. Twee jonge mannen met verweerde gezichten, die uit een der hoogere verdiepingen te voorschijn kwamen, namen Edith met nieuwsgierige blik ken op en wisselden spottende op merkingen met elkander, toen zij voorbij was. Haar ademhaling ging snel en onstuimig, toen zij een mi nuut later aan een der bruin geschil derde deuren aanbelde. De schrille klank deed haar onwillekeurig ineen krimpen. Er verliep geruimen tijd, voor de sleutel werd omgedraaid en alvorens het gerimpelde gezicht van een on vriendelijke oude vrouw door de half geopende deur zichtbaar werd. „Doctor Artois?" herhaalde zij Edith's vraag, terwijl zij een wan trouwenden blik over haar elegante gestalte liet gaan. „Ja, die woont hier en hij is toevallig ook thuis. Klopt u hier maar aan de tweede deur links. Ik behoef u zeker toch niet eerst aan te melden." Zij slofte op haar uitgeloopen pan toffels weg in de richting, van waar zij gekomen was. Edith echter perste haar lippen opeen, terwijl zij aan de lakonieke aanwijzing gevolg gaf. „Binnen!" riep een stem met ge maakte onverschilligheid en uit de ouderwetsche groene sofa verhief zich bij Edith's komst de lenige ge stalte van den doctor, zonder eenig teeken van verbazing of van bijzon dere opwinding. Hij hield een ciga- ret tusschen de lippen en het geheele armoedig gemeubileerde vertrek was met een dichte cigarettenrook gevuld. „Goeden dag, dierbare Edith," al dus begon hij met een onbevangen heid, die zijn tooneelspelerstalenten alle eer aandeed. „Ik verzoek je mij te verontschuldigen, dat hier een beetje rook hangt, maar ik had je werkelijk later verwacht." Zij scheen den stoel, dien hij voor haar had klaar gezet, niet op te mer ken en het klonk in tegenstelling met zijn beleefde woorden ijzig koel, toen zij antwoordde: „Wat gaf je het recht om mij ten slotte hier te verwachten? Voel je je zoo geheel en al in den rol van mijn onbeperkten heer en gebieder, dat er volgens jouw meening slechts een vluchtig neergeschreven bevel noo- dig was om mij te roepen?" ,,Ik moet inderdaad wegens den vorm van mijn brief om excuus vra gen," merkte hij glimlachend op. „Maar ik denk, dat men het onder oude vrienden niet zoo nauw neemt met zulke uiterlijkheden. Het kwam er immers op aan, geen minuut te verliezen en aangezien ik mij niet voor de derde maal aan het gevaar kon blootstellen door je achtenswaar dige moeder te worden afgewezen, moest ik mij wel met jou in ver binding stellen, zoo goed en zoo kwaad dat met de voorhanden mid delen te verrichten was. Je bent daarom toch niet boos op mij?" Hij had niet rustiger kunnen spre ken, indien er werkelijk van de meest onverschillige zaken sprake zou zijn geweest en zijn gelaatsuitdrukking veranderde niet in het minst, toen hem een toornige blik uit Edith's fon kelende oogen trof. „Ik ben bij den professor geweest," sprak zij kortaf. „Hij was een en al verontwaardiging over den eisch, jou zijn dochter tot echtgenoote te moe ten geven." „Dat kan ik mij levendig voorstel len, merkte Artois op, terwijl hij bo ven de lamp een nieuwe cigaret aan stak. „Hij heeft mij immers laatst al tamelijk ondubbelzinnig te kennen gegeven, hoe hij over mij als schoon zoon denkt." „Je was er dus op voorbereid, dat ik je een weigerend antwoord zou komen brengen?" Hij keek haar plotseling recht in het gelaat en glimlachte, zoodat zijn goedverzorgde witte tanden onder zijn knevel zichtbaar werden. „Ik twijfelde er integendeel geen oogenblik aan, dat je mij als de be werkster van mijn geluk zou ver schijnen." „Een verstandige vrouw kan alles verlangen van den man, die verliefd op haar is, vooral wanneer hij zijn eerste jeugd al ver achter den rug heeft en de bruiloft voor de deur staat." (Wordt vervolgd).

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1926 | | pagina 20