ONS ZEELAND
3
heid om zich die kundigheden eigen te maken, die
een toekomstige huisvrouw uitstekend te pas zullen
komen. Ze behoeven heusch niet naar andere buiten
dit eiland gelegen plaatsen te gaan! Andere landen
zijn ons op dit gebied al lang voor, sommige zelfs al
heel ver. In het land der onbegrensde mogelijkheden,
in de Vereenigde Staten, heeft men reeds inrichtingen,
welke opleiden voor: het bruidschap! Na met vrucht
deze school te hebben bezocht, krijgt de gediplomeerde
het recht, niet i.r. of c.i. achter haar naam te mogen
voegen, maar c.b., d.w.z. „certificating bride", of „ge
diplomeerde bruid". Zóó ver zijn we hier nog niet,
maar het jonge meisje van heden, de vrouw van straks,
zal er toe kunnen mede werken, dat de huiselijkheid,
die in onzen zenuwachtigen en haastigen tijd leelijk
in de knel raakt, de degelijkheid, waarom oud-Holland
zoo beroemd was en de tevredenheid, waarover we
maar niets zullen zeggen, van een volgend geslacht
weer in andere, wellicht nog betere banen worde ge
leid, waartoe het in practijk brengen van het ontvan
gen onderwijs aan de Zierikzeesche huishoudschool
ongetwijfeld zal medewerken.
In de laatste vergadering van den gemeenteraad van
Zierikzee is aangehouden de beschikking op het adres
van het hoofdbestuur der schippersvereeniging „Schut-
tevaer", waarin o.m. betoogd werd, dat de haven van
Zierikzee behoort tot de weinige havens in Zeeland,
welke bij elk getijde kan worden aangedaan en dat
deze haven zich daardoor ten zeerste leent tot z.g.
nood- of vluchthaven, maar het te betalen havengeld
lokt voor schepen van eenige beteekenende tonnen-
maat niet uit om als zoodanig van genoemde haven
gebruik te maken, redenen waarom „Schuttevaer" ver
zocht over te gaan tot geven van korting op het voor
noodligging te betalen havengeld.
In de plaatselijke pers werd voor dit verzoek een
lans gebroken door een deskundige op het gebied der
zeevaart, die op een gunstige beschikking door den
raad aandrong, niet alleen in het belang der in on
gelegenheid verkeerende binnenschepen en kustvaar
ders, maar ook in het belang van neringdoenden en
ambachtslui te Zierikzee,
Gedurende de laatste halve eeuw passeerden jaar
lijks, uiterste wacht Zierikzee, ongeveer 60 kleine zee
scheepjes; 1925 gaf reeds een veel grooter aantal en
in 10 maanden van 1926 zijn in- en uitgeklaard on
geveer 258 kleine kustvaarders. Deze laatsten, ko
mende van Duitschland en onze Waalsteenfabrieken,
hebben dikwijls, de rivier afkomende, machine-repara
tie of gebrek aan ruwe olie of victualiën. Zij kunnen
echter alleen bij goed weer op de reede voor Zierikzee
ankeren. Bij ongeregeld weer klaren sommigen van
hen niet in Zierikzee uit, maar gaan via de Zandkreek
en het Kanaal door Walcheren naar Vlissingen, waar
zij datgene innemen, waaraan zij behoefte hebben.
Konden deze schepen als bijleggers de Zierikzeesche
haven aandoen, hetgeen reeds meermalen plaats vond
om ruwe olie te laden of voor machine-reparatie, dan
zou daarvan zeker bij voorkomende gelegenheden meer
gebruik gemaakt worden. Thans drukt het havengeld
te zwaar en is dit ook te duur voor een kort verblijf.
Ligplaats en ruimte is er genoeg, en zal het, gezien de
bevoorrechtingswetten van natiën en angstvallige zorg
der groote steden voor hun havens, dan voor Zierikzee
onwaardig zijn met het havengeld te schipperen voor
de in tijden van nood hier binnenvallende schippers?
M. d. P.
A. J. VAN DIJCK, Kunstschilder.
Dat ik over Van Dijck schrijven zou, wist ik even
na onze kennismaking reeds, dat ik hem en zijn werk
nergens beter kon onderbrengen dan in deze rubriek
werd me duidelijk, toen ik me in zijn kunst verdiept
had.
Van Dijck heeft het sappige Zeeuwsche landschap
gepenseeld, hij heeft onze lage landen en zeldzame
luchten, vele onzer oude bouwwerken en onze men-
schen tot onderwerpen van zijn doeken gekozen, in
lijn en toon de ziel van Zeeland en van den Zeeuw
vertolkt. Hij heeft voor ontelbaren de schoonheid van
onze provincie doen opleven en vaak de sluimerende
liefde voor haar gewekt.
Daarom behoort hij in deze rubriek, in de galerij
van hen, die voor ons menschen van beteekenis zijn.
Ik tref hem in Veere vóór zijn kunsthandel aan
de kleine Markt, waar het trait d'union met de bui
tenwereld, de autobus, de stilte oneerbiedig verstoren
kwam. Boven de oude grijze huizen, die het pleintje
insluiten, spant een donkere najaarslucht, in de hoo
rnen ritselt de wind, die gebruinde herfstbladeren uit
strooit. In de monotone huizenrij vormt het huis,
waarvoor ik de bekende gestalte van den schilder
ontwaar, een gelukkige onderbreking.
„Ga binnen," luidt de gulle uitnoodiging, waarin
nog het Vlaamsch accent doorklinkt.
We toeven even gelijkvloers, in het vertrek-aan-
straat, dat door arrangement van kunstvoorwerpen,
door kleur der wanden verraadt dat een schilder er
den scepter voert. Het kreeg zijn bestemming door
de eischen van practischen aard, die het Leven ook
aan zijn uitverkorenen stelt. Aan den muur enkele
houtsneden en olieverfjes, ze wachten er den be
zoekers van den kunsthandel, die een herinnering aan
Veere of een tastbaar bewijs van de bezichtiging van
Van Dijck's interieur willen bezitten.
Zoolang ik in dezen voorhof tot den tempel ver
blijf, vind ik „Van Dijck de schilder" niet. Daartoe
moeten we een steile trap op, het portaal in zijn fel
blauwe lichtkaatsing over, het atelier ontsluiten, en
moeten we, voor het werk zittend, praten. Tot
het laatste leènt zich het atelier, dat wel een van
de merkwaardigste interieurs is, die men zich kan
voorstellen, en dat alleen ontworpen kon worden door
een vindingrijken en fijn-artistieken geest.
Vervolg op bladz. 6