ZeeuwenBezoekt Café „De Trocadero" Schetsen en Verhalen. ONS ZEELAND 11 van lila nu eenmaal niet houdt en blauw altijd haar lievelingskleur is geweest. Laten we geen voorbeeld nemen aan neef Hendrik, die in Amsterdam studeert, en zijn ouderwetsche grootouders „gelukkig" wil ma ken "net een futuristisch schilderstuk; laten we ook vooral niet al onze geschenken op één middag willen koopen, maar zorgvuldig, zonder haasten, uitzien naar datgene, wat hem of haar, voor wie het bestemd is, waarlijk het meeste genoegen zal bereiden. Juist dat geschreven verlanglijstje maakt het ons in dezen tijd Z03 gemakkelijk. Hoe menigmaal in het leven weten wij niets van die groote lijst van verlangens, die onze naasten in het diepst van hun hart koesteren, Hoe vaak wen- schen we een ander iets toe, dat naar onze meening het gelukkigste en het beste voor hem is, en hoe dank baar zijn we soms later, dat onze wenschen niet in vervulling zijn gegaan. Menigeen heeft zijn succes in het leven te danken gehad aan een mis'ukking in zijn jeugd, die juist het tegengestelde was van wat wel- meenende bloedverwanten toewenschen. In de meeste gevallen moeten we wel volstaan met het geijkte „alles goeds" of „hartelijk geluk", en vrede hebben met dien beknopten wensch, die weinig zeggende woorden, Al het groote moeten we overlaten. Maar dan zullen we ook nü, waar ons de gelegenheid geboden wordt, de meeste zorg en moeite besteden, om die kleine, op de lijst omschreven wenschen, zoo goed mogelijk te vervullen. Heb iets over voor Uw vrinden, Opdat zij wat vreugde vinden L. B. M. Reguliersdwarsstr. 97, Amsterdam Middag- en Avond-Concert ZIJN PLEEGZUSTERTJE door WIERT J. E. (Slot). III. „Zuster Koning," beval de dokter haar, ,,U moet ter stond een kamer in orde maken voor een heel ernstige patiënt Er is een ongeluk gebeurd. Er is iemand over reden, Hij kan hier elk oogenblik binnen gebracht wor den. Wilt u er voor zorgen?" „Jawel, dokter," was het antwoord en meteen was ze reeds weg, om het bevel uit te voeren. Dat zou wel een patiënt worden voor haar, meende ze. Ze was er aan gewoon geraakt, dat wanneer er een patiënt was, die op het kantje stond, dat zij dien verplegen moest. Onvermoeid was ze dan in de weer, onver moeid, tot ze wist, dat het leven van den patiënt gered was, en de dokters hadden dan ook meer dan een keer verklaard, dat „wanneer Zuster Koning er niet was, dan zouden meerdere patiënten gestorven zijn". Zus ter Koning was zich van haar goed werken bewust en was er trotsch op. Ze vond er een eer in, een patiënt te redden, en ze vond het prachtig, dat de dokters haar prestaties wisten te waardeeren. Om dit alles nu dacht ze, dat ze den komenden pa tiënt ook zeker wel verzorgen moest. Ze was nog maar nauwelijks klaar met de kamer in orde te bren gen, of de patiënt werd reeds in een brancard naar binnen gebracht. Zuster Koning hielp ijverig mee, den gewonde in 't bed te brengen, en zag eerst in zijn gelaat, dat door zwachtels omwonden was, toen hij reeds in 't ledikant lag, en zij alleen met den dokter in het vertrek was. Hoe ijverig zusters handen ook waren, toen ze in dat bleeke gezicht, dat nauwelijks herkenbaar was, keek, toen bleef ze met een ontstelde beweging roerloos staan. „Maar Zuster," beknorde de dokter, die deze ver andering bemerkte. „Wat is er? Hindert u iets, dat u nu plotseling werkeloos staat?" Zuster Koning zag op naar den spreker, en deze schrok van den hopeloozen blik, die er in de oogen lag. „Goede God, Zuster," drong hij nog eens aan, „Zeg me zuster, wat er is! Kan ik u helpen? Wilt u wa ter? Zeg dan toch iets...." Alsof ze de woorden niet gehoord had, vroeg Zuster Koning: „Dokter, zeg me, is het professor Westdijk? Is hij het?" „Ja, Zuster Koning, het is professor Westdijk," was het verwonderde antwoord. „Maar is dat nu iets, om daarover zoo. Verder kwam hij niet. Iets wat hij nog nooit van Zuster Koning gezien had, gebeurde nu. Ze viel op haar knieën bij het bed, snikte even droog en luid en bleef toen liggen, met haar hoofd op den rand. Zooiets had de dokter het allerminst van Zuster Koning ver wacht. Deze was vanaf het begin, dat ze in het zie kenhuis kwam, steeds flink in haar optreden geweest. En nu plotseling dit. Hij wist niet, wat hij er van denken moest, maar dan vermoedde hij een grooter tragedie, dan hij oppervlakkig kon denken, en trachtend het meisje te troosten en op te beuren, klopte hij haar op de schouders en sprak: „Maar zuster Koning, professor Westdijk kan nog gered worden. Met een ruk hief zuster Koning haar hoofd omhoog, en het was haar aan te zien, dat zij zich met geweld beheerschte. „O, dokter," zuchtte ze, zich oprichtende, „is dat werkelijk waar, kan hij weer beter worden?" „Ja," antwoordde de aangesprokene. „Hij kan beter worden, maar voor alles moet ik er u op attent maken, dat hij erg gewond is, en dat de kans op beterschap zeer gering is, zelfs uiterst gering."

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1926 | | pagina 11