getwijfeld zeer aanzienlijk vermogen, slechts een schitterend huwelijk zou doen. Haar verloving met een tot nu toe geheel onbekenden jongeman, van wien men elkander bovendien toefluisterde, dat hij geheel onbemid deld was, scheen er evenwel weinig op te wijzen, dat zulke verwachtin gen gegrond waren. Volgens de wet ten der hoffelijkheid echter had men de onverwachte mededeeling niet des te minder als iets zeer verheugends en bijna vanzelfsprekends opgevat. Een nieuwe toevloed van gelijk- wenschen en toasten waren er het gevolg van geweest en bij de alge- meene opwinding was het eigenlijk niemand opgevallen, dat op het ge laat van de jong-verloofde de uitdruk king van die innige gelukzaligheid ontbrak, waarvan zij in dit schoon ste oogenblik van haar leven toch noodzakelijk vervuld moest zijn. Onmiddellijk na het bruiloftsdiner waren toen de jonggehuwden vertrok ken, om korten tijd aan de Noord- Italiaansche meren door te brengen. Het afscheid van Ingeborg van haar nieuwe stiefmoeder had niemand bij gewoond en niemand twijfelde er dien tengevolge aan, dat het een zeer in nig en teeder afscheid was geweest. Tenslotte kon het ook niemand bi zonder opvallend toeschijnen, dat de dochter van den professor eveneens nog dienzelfden avond de hoofdstad verliet, om tot aan den terugkeer van het jonggehuwde paar ergens op een landgoed door te brengen. In gezelschap van haar kamenier was zij naar het station gereden op het perron door haar verloofde opgewacht, die haar zijn laatsten af scheidsgroet in den vorm van een waarlijk schitterend bouquet rozen overhandigde. ,,Wij zullen elkander heel vaak schrijven, niet waar, dierbare Inge borg?" Dat waren de laatste woorden ge weest, die zij voor het sluiten van het portier nog uit zijn mond gehoord had en de eerstvolgende weken had den haar bewezen, dat hij het met zijn voorstel in ieder geval ernstig meende. Om den anderen dag bracht de postbode een brief, waarvan de omslag zijn schrift droeg en precies zoo onderhoudend en aangenaam, als zijn gesprekken steeds als gast aan tafel bij den professor waren geweest, was ook de inhoud van deze meestal tamelijk uitvoerige brieven. Dat daarin van allerlei andere za ken meer sprake was dan van zijn liefde, droeg er in niet geringe mate toe bij, de levendige briefwisseling voor Ingeborg spoedig tot een aan genaam tijdverdrijf te maken. Had zij eerst slechts met tegenzin en als onder een lastigen dwang geantwoord, zoo verschafte haar het onschuldig gekeuvel, dat zich eigenlijk in niets onderscheidde van de corresponden tie met een of andere vriendin, spoe dig oprecht genoegen en het kon zelfs voorkomen, dat zij ongeduldig naar den postbode uitkeek, als deze zich eens wat verlaatte. Aan een terugkeer naar de hoofd stad dacht zij voorloopig evenmin als aan de groote verandering, welke haar leven binnenkort zou ondergaan. Zij had er zonder lang na te denken in toegestemd, toen men haar voorstelde den huwelijksdag te bepalen in het begin van den herfst en zij had daar bij eigenlijk geen ander gevoel gehad dan een van stille vreugde over het vooruitzicht, dat er nog een heel lange zomer van heerlijke eenzaam heid op het Lindower landgoed voor haar lag. Lange wandelingen zooals vandaag had zij wel reeds vaker ondernomen; maar aangezien de mooiste plekjes juist aan de andere zijde van Lindow lagen, richtte zij haar schreden voor de eerste maal dezen kant uit, die haar totaal onbekend was. Toen zij bemerkte, dat het recht voor haar uit lichter tusschen de stammen werd, verhaastte zij eenigszins haar pas en een uitroep van blijde verrassing ont snapte haar onwillekeurig, toen zij plotseling uit de duisternis van het bosch te voorschijn tredend een geheel veranderd, bekoorlijk landschap voor zich zag. Uitgestrekte, sappig groene weiden, slechts hier en daar door kleine boom groepen onderbroken, vertoonden zich aan haar blikken, zoo ver haar oogen reikten, terwijl op vrij korten afstand de aardige huisjes met roode daken van een flink dorp haar een vriendelijken groet schenen toe te roepen. Temidden dier roode daken verhief zich hoog boven zijn omge ving een slanke kerktoren. Eerst thans voelde Ingeborg, dat zij toch eenigszins moe en hongerig was geworden en na een korte aar zeling nam zij het besluit, haar tocht tot aan ginds dorp voort te zetten, waar toch wel een of andere gele genheid zou zijn om zich te verfris- schen. Maar zij had nauwelijks een twintigtal passen gedaan, toen een onverwachte hindernis in den vorm van een diep uitgegraven en tame lijk breede sloot haar plannen wil den verijdelen. Eenige oogenblikken bleef Ingeborg besluiteloos staan, doch toen spoorde haar overmoed haar aan deze hindernis te overwin nen en zij waagde koen den stellig niet ongevaarlijken sprong. Gelukkig evenwel kwam zij op beide voeten aan de overzijde van de sloot te recht; haar japon was door een weer- spannigen doorntak echter zoo hard nekkig vastgehouden, dat de lichte stof daartegen niet bestand was en scheurde. In een stemming, die het midden hield tusschen vroolijkheid en schrik, stelde Ingeborg vast, dat het onmogelijk zou zijn, zich in zulk een leelijk toegetakeld toilet aan de dor pelingen te vertoonen en dat haar eigenlijk niets anders over bleef, dan volgens denzelfden weg, waarlangs zij gekomen was, weer terug te wan delen. Eenigermate ontsteld door deze ontdekking, keek zij hulpzoekend om zich heen en het bemoedigde haar eenigszins, toen zij dicht in haar nabijheid iets kleurigs bespeurde, dat bij nader inzien een in de volle lengte in het gras uitgestrekte, klaarblijke lijk nog zeer jeugdige menschenge- stalte van het vrouwelijk geslacht bleek te zijn. In ieder geval bestond er nu weer hoop op een medelijdende ziel en dus stapte Ingeborg, haar be schadigden rok hoog opnemend, dap per op de beweginglooze gestalte toe. Het kon een meisje van veertien of vijftien jaar zijn, dat het zich echt ongegeneerd gemakkelijk had ge maakt op het met bloemen bezaaide grastapijt. Beide ellebogen in het jonge gras borend, hield zij haar hoofd met de handen ondersteund en las schijnbaar zeer opmerkzaam in een boek, dat opengeslagen voor haar lag. De fijne, lichtblonde haartjes, die zich ondanks het glad naar achteren gekamde haar en de stijfgevlochten lange vlechten, op haar voorhoofd en in haar blanken hals weerspannig tot kleine krulletjes vormden, schitterden in de zon als met goud doorweven draden en sierlijk gluurden de ele gante enkels, gehuld in rose-kleurige kousen, onder haar eenvoudig jurkje te voorschijn. ,,Een gewone boerendochter is het in ieder geval niet," dacht Ingeborg en voorzichtig begon zij op vriende lijken toon het gesprek. Eenigszins ontsteld keek de ver raste op, om daarna uit haar gemak kelijke houding licht en elastisch overeind te springen. Het gezicht van het meisje was nog te kinderlijk en bovendien te over vloedig met zomersproeten bezaaid, om eigenlijk voor knap te kunnen doorgaan; maar er schitterden haar twee heldere, blauwe oogen tegemoet van zulk een eigenaardige schoon heid, dat het magere gezichtje daar-

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1926 | | pagina 18