door alleen reeds bekoorlijk en
boeiend werd. En het was zonder
ling, dat Ingeborg het gevoel had,
deze oogen niet voor de eerste maal
in haar leven te hebben gezien, of
schoon zij zich er geen rekenschap
van wist te geven, bij wien dit soort
oogen haar soms vroeger al eens op
gevallen kon zijn.
Spoedig was de kleine omtrent de
oorzaak van het gebeurde ongeluk
op de hoogte; maar de poging om
met behulp van toevallig voorhanden
spelden de aangerichte schade zoo
goed mogelijk te herstellen, bleek on
danks haar handigheid spoedig een
volkomen hopeloos beginnen.
„U zult er wel toe moeten beslui
ten, den korten afstand tot ons huis
af te leggen, juffrouw," begon zij met
een heldere aangenaam klinkende
stem, „want zonder naald en draad
valt er toch niets uit te richten,"
Ingeborg aarzelde natuurlijk niet,
het vriendelijk aanbod aan te nemen
en terwijl zij dwars door de weiden
recht op de roode daken van het
dorp toeliepen, ontspon zich tusschen
haar en haar jeugdige gezellin een
levendig gesprek, waaruit Ingeborg
vernam, dat het meisje Regine heette
en dat zij de dochter van den reeds
jaren geleden gestorven dorpsonder
wijzer was. De dominé, die zoo
als zij zei een studievriend van
haar broer was, gaf haar les in de
Fransdhe taal en het behoorde tot
haar bijzondere liefhebberijen, met
haar grammatica het vrije veld in te
gaan, om daar heel ongestoord haar
lessen te leeren.
Voor een eenvoudig, wit geschil
derd tuinhek bleef Regine na een
wandeling van tien minuten staan.
„Hier is ons huis!" zeide zij. „Gaat
u maar binnen, juffrouw! Dadelijk aan
uw linkerhand is de huiskamer. Moe
der is zeker nog achter bij de kippen,
maar ik zal haar oogenblikkelijk
roepen."
Ingeborg gaf gevolg aan de uitnoo-
diging en nadat zij het kleine, een
voudig maar zorgvuldig onderhouden
tuintje doorgeloopen was, viel het
haar niet moeilijk meer den weg te
vinden.
Zij was bij den eenvoudigen aan
blik van dit kleine huisje er op voor
bereid geweest, een gewoon boeren-
vertrek binnen te treden en de ge
zellig huiselijke kamer, die bij den
eersten oogopslag zelfs van een ze
kere welgesteldheid scheen te getui
gen, verschafte haar dan ook een niet
geringe verrassing. Weliswaar bleek
het bij nader inzien al spoedig, dat
het slechts de meest eenvoudige mid
delen waren, met behulp waarvan de
bewoners van dit huis dit gunstig re
sultaat bereikt hadden, maar de be
kwaamheid en de goede smaak, waar
mee zij daartoe te werk waren ge
gaan, kwamen daardoor juist in een
des te helderder licht. De prachtige
ingebonden boeken, staande op het
hooge boekenrek, de in lijst gezette
houtsneden aan de muren en vooral
de kunstig gehaakte en geborduurde
kleedjes, die met vindingrijke scherp
zinnigheid overal waren aangebracht,
waar maar een geschikt plaatsje te
ontdekken was, maakten de kleine
ruimte met de blankgeschuurde vloei,
de sneeuwitte gordijnen en de prach
tige bloempotten voor de ramen als
het ware tot een ideale plaats, ver
vuld van den heerlijksten vrede.
Nog had Ingeborg haar inspectie
tocht niet voleindigd, toen Regine in
gezelschap van haar moeder terug
kwam. De weduwe van den onder
wijzer was een schrale, nauwelijks
middelbaar groote figuur, met vol
komen grijs haar en met een trek van
lichamelijk lijden op het zachte gelaat.
Zij begroette de vreemde jonge
dame zoo vriendelijk, dat daardoor
al onmiddellijk alle verdere veront
schuldigingen overbodig werden en
terwijl Regine naast Ingeborg neer
knielde, om met de handigheid van
een geoefende kleermaakster de
scheur in haar japon dicht te naaien,
begon de moeder een gesprek, dat
spoedig ook de laatste terughou
dendheid tusschen de nieuwe kennis
sen verjoeg.
„Wat hebt u het hier bijzonder aar
dig ingericht!" sprak Ingeborg met
een uitdrukking van overtuigde op
rechtheid. „Het is iemand te moede,
alsof hier tusschen deze vier wanden
nooit iets anders dan de zonnigste
vrede kan heerschen."
Een weemoedige glimlach ver
scheen om de smalle lippen van de
vrouw.
„En toch heeft dit vertrek al heel
wat kommer en leed aanschouwd,
beste juffrouw! Toen ik mijn gelief
den man naar zijn laatste rustplaats
moest brengen en ik met mijn kinde
ren wanhopig in dit kamertje stond,
toen had ik werkelijk geen hoop
meer, dat er voor mij ooit nog eens
gelukkige en zonnige dagen zouden
aanbreken."
„Maar deze gelukkige dagen zijn
nu toch gekomen, niet waar? Stellig
hebt u zeer veel vreugde van uw
kinderen beleefd?"
„Zij zijn allen braaf en behoorlijk
terechtgekomen, den hemel zij dank!
Maar als die eene niet onder hen
geweest was, die dag in dag uit geen
andere gedachte heeft dan aan zijn
moeder en zijn zusters, dan zou het
toch nog heel slecht met ons gesteld
zijn. Ja, juffrouw, aan den jongen heb
ik leeren ondervinden wat een zegen
het is goede kinderen te bezitten!
Alles, wat u hier in dit vertrek ziet,
is van hem afkomstig de boeken,
de schilderijtjes, de gemakkelijke
leunstoel daar ja wat eigenlijk nog
veel meer is: de kamer zelf; want hoe
zou ik in het bezit van dit huisje heb
ben kunnen blijven, als hij niet ieder
kwartaal stipt de hypotheekrente be
taalde!"
„Uw zoon schijnt dus gelukkiger
wijze in zeer goeden doen te zijn?"
„0 ja, den hemel zij dank, het gaat
hem heel goed. Bijna in lederen brief
schrijft hij, hoeveel geld hij verdient
en hoe gemakkelijk het hem valt, dit
allemaal voor ons te doen. Op het
gymnasium en als student heeft hij
het ondanks zijn studiebeurs, zwaar
te verantwoorden gehad en dikwijls
honger moeten lijden; maar nu vloeit
het geld hem ook des te rijkelijker
toe."
„Dan komt hij u stellig ook heel
vaak een bezoek brengen?"
Over het gelaat van de oude vrouw
gleed een lichte schaduw. „Neen, ik
heb hem integendeel sinds jaren niet
gezien. Hij heeft namelijk tot korten
tijd geleden bij een beroemden profes
sor gewerkt en het is zeer wel moge
lijk, dat hij het daar verbazend druk
had. Overigens wanneer het ten-
tenminste niet onbescheiden is, zoo
veel belangstelling voor vreemde
menschen bij u te veronderstellen
zoudt u mischien wel eens een van
zijn brieven willen lezen?"
Het zou bepaald een beleediging
voor de vriendelijke vrouw geweest
zijn, indien Ingeborg zich daartoe niet
zonder meer bereid had verklaard en
reeds bracht Regine, wier wangen
zich in zusterlijke trots hooger ge
kleurd hadden, sinds er van haar
broeder sprake was, een van de zorg
vuldig bewaarde brieven te voor
schijn.
Het was een mooi, gelijkmatig -en
karakteristiek handschrift, dat zich
voor Ingeborges oogen vertoonde.
Meer uit beleefdheid dan uit werke
lijke belangstelling begon zij te lezen;
maar reeds na de eerste woorden
werd haar belangstelling op een ge
heel onverwachte wijze geboeid;
want daar luidde de brief aldus:
„In de eerste palats moet ik u van
daag van een verovering melding ma
ken, die u hier gemaakt hebt, van een
verovering, waar u werkelijk wel
eenigszins trotsch op mag wezen. Een
gelukkig toeval verschafte mij de ge
legenheid met juffrouw Ingeborg