ONS ZEELAND
7
Frankische leger. Het leger der Noormannen behaalde
een volkomen overwinning. Deerlijk werd het land ge
plunderd, en met rijken buit van gevangenen en
goederen beladen keerden de ruwe krijgslieden naar
de noordelijke gewesten terug. Het volgende jaar doet
Harold opnieuw pogingen zich van het eiland meester
te maken, maar ditmaal is het alsof de natuur mede
lijden heeft met het reeds zoo deerlijk geschonden
land, een zware storm doet de geheele vloot der Noor
mannen vergaan.
Wat eendracht met inspanning van alle krachten
wellicht had kunnen behouden, deed tweespalt op
roekelooze wijze verloren gaan. Lotharius, de oudste
zoon van Lodewijk de Vrome, sloot in 841 een ver
drag met Harold, waarbij deze zich verbond de landen
van Karei den Kale, Lotharius' broeder, te bestoken.
Ter belooning werd Harold met Walcheren beleend,
waardoor hij tenslotte op vreedzame wijze in het bezit
van het door hem zoo lang begeerde eiland kwam.
Zoo werden de vervolgers van het Christelijke geloof,
aldus klagen de oude monniken, die ons deze gebeurte
nissen hebben overgeleverd, onderdrukkers der Chris
tenen, en Christenvolken onderworpen aan afgoden
dienaren.
Lang duurde deze overheersching echter niet, want
reeds enkele jaren later stierf Harold, en toen zijn
opvolger Rorik kort daarop gevangen werd genomen,
hield het Deensche rijk in Walcheren op te bestaan.
En dan volgt een periode van verwarring, waarin de
feiten ons niet altijd even duidelijk voor oogen staan.
Hoevele malen hebben ,,de felle, wreede Noren het
eiland Walcheren nog geplunderd, de weerbare man
nen gedood, de vrouwen als slavinnen met zich mee
gevoerd, de bedehuizen geplunderd?
De overlevering spreekt nog van een inval in het
jaar 874, De Noorman Rollo had in dat jaar het voor
nemen opgevat om een deel van Frankrijk te ver
overen, maar de vloot, daartoe uitgerust, dreef door
storm af en kwam in de nabijheid van Walcheren,
waar de Noormannen niet dan met groote moeite de
kust wisten te bereiken. De bewoners van het eiland
verzamelden zich ten spoedigste en trokken met spade,
vork en speer, zwaard en schild, de vijf wapenen waar
mede zij, naar de woorden van het oude landrecht,
gewoon waren te strijden „tegen de zoute zee en de
wilde zeeroovers", de indringers tegemoet. Verbitterd
werd er van weerszijden gestreden, maar ook ditmaal
behaalden de Noormannen de overwinning. Zoozeer
werd het eiland geplunderd, dat de overweldigers, die
er wilden overwinteren, genoodzaakt waren uit Enge
land leeftocht te doen komen. De overige Zeeuwen
riepen de hulp van Radbout, koning van Friesland,
en Raginer Langhals, hertog van Henegouwen in, maar
ook deze werden verslagen. Vertoornd over dit hard
nekkig verzet, verwoesten de Noormannen alles wat
bij den eersten aanval op Walcheren nog staande was
gebleven. De kerken gingen in vlammen op, huizen
en landshoeven werden verwoest, geen levend wezen
werd gespaard. Lange jaren bleven de akkers braak
liggen; het eertijds bloeiende eiland was tot een woes
tijn geworden, zóó eenzaam en verlaten, dat men er,
naar het woord van den middeleeuwschen kroniek
schrijver, „zelfs geen hond meer hoorde blaffen.
Nadat de Noormannen Walcheren hadden verlaten,
trokken ze brandend en blakend Vlaanderen binnen,
waar ze o.a. het welvarende Oostburg en het rijke
Rodenburg (Aardenburg) in vlammen deden opgaan.
Nimmer sindsdien herkregen deze beide belangrijke
koopsteden hun ouden luister.
Dan verdwijnen de Zeeuwsche eilanden meer dan
een eeuw lang uit de geschiedenis. Langzamerhand
zal het land zich hersteld hebben van de zware slagen,
haar door de woeste zeevaarders van het Noorden toe
gebracht. De landerijen werden weer bewerkt, de hui
zen en de kerken herbouwd, de steden en dorpen
bevolkt. Steeds minder werden de strooptochten der
Noormannen, al bleef de vrees voor hun onheilbren
gende verschijning als een donkere wolk over deze
landen hangen. Nog op het laatst van de tiende eeuw
deden ze een aanval op Walcheren; onder de krijgs
bedrijven van. den Noorschen koning Olaf Tryggvason,
die in de laatste jaren der eeuw regeerde, wordt zijn
tocht naar dit eiland met name genoemd. „De vorst,
zoon van Tryggve, aldus bezingt de dichter zijn
daden, „sloeg herhaaldelijk de Saksers neer tot voedsel
voor den schuwen, leelijken wolf; de vriendenrijke
koning gaf wijd in het rond het bloed van vele Friezen
te drinken aan de donkere wolven. De machtige vrede
stichter veranderde de bewoners van Walcheren in
lijken; de legeraanvoerder gaf de lichamen der Vla
mingen aan de raven." 2)
Waarschijn-.- had deze verwoesting van Walcheren,
de laatste waarvan we hooren, in 991 plaats. In het
begin der elfde eeuw namen de vikingtochten een
einde; ten langen leste had de witte Christus over Odin
gezegevierd.
Maar wederom lag Walcheren verwoest en verlaten,
onbeschermd tegen het geweld van water en wind.
Opnieuw waren de weerbare mannen gedood en de
vrouwen als krijgsbuit door de overwinnaars naar hun
noordelijke landen meegevoerd. Geen rookwolken
stegen meer uit de schoorsteenen der verlaten hoeven
op, het voorjaar zag de bouwlanden onbezaaid, en het
geklikklak der dorschvlegels weerklonk niet meer in
den stillen najaarsdag. De schorre kreet van de zee
meeuw was het eenige geluid op het eenzame strand;
geen witte zeilen blonken op den eindelozen water
spiegel in den glans der zon. Zoo had de woede der
Noormannen het land geteisterd. Eerst vele jaren later
zou deze verwoesting weer gaan bloeien en het landl
weer bevolkt worden met een nieuw geslacht, dat op
de puinhoopen van de oude een jonge maatschappij
zou scheppen.
JAN VERMEER.
2) Jan de Vries, De Wikingen in de lage landen
bij de zee, (Haarlem, 1923), blz. 299.