te stellen, trotsch en gelukkig, wan neer het hem vergund is, tenminste dit doel te bereiken. „Maar u moet daarom niet geloo- ven, juffrouw Wallroth," voegde hij er glimlachend aan toe, „dat ik ook reeds al mijn hoogvliegende idealen begraven heb. Ik heb zelfs één ide aal, dat dag en nacht al mijn gedach ten in beslag neemt en dat ik stel lig niet zoo gauw afvallig zal worden. Ik heb het weliswaar tot nu toe als een diep geheim behandeld en nog tegen niemand daarover gesproken maar u zult het naar ik hoop aan nie mand verraden, als ik u beken, dat ik met een brandende eerzucht be zield ben, die mij geen oogenblik rust laat." Ingeborg glimlachte ongeloovig, terwijl zij vroeg: „Met een brandende eerzucht u, mijnheer Düringhof- fen?" ,,Ja zeker," verlangde hij ijverig, „met die eerzucht, eenmaal onder de weldoeners der menschheid gerekend te worden al is het dan ook maar onder de kleine, die men bij voor komende gelegenheden met vriende lijke waardeering noemt Sinds jaren houd ik mij al bezig met proefnemin gen om een geneesmiddel te vinden, dat de werking van chinine en mor fine in zich vereenigt, zonder den na- deeligen invloed, dien beide stoffen afzonderlijk op het menschelijk orga nisme uitoefenen. Zekere ontdekkin gen van uw vader hebben mij te zijner tijd de eerste opwekking daartoe ge geven en hoewel ik nog in de verste verte mijn doel niet bereikt heb, toch hebben mijn pogingen reeds verschil lende verrassende resultaten opge leverd, die rijkelijk opwegen tegen alle aangewende moeite en zoovele onaangename teleurstellingen." „En als u nu werkelijk het nieuwe geneesmiddel gevonden hebt, dan zult u op eenmaal een beroemd en rijk man geworden zijn niet waar?" Valentin Düringhoffen keek haar met verbaasde oogen aan, zoodat zij zich blozend over haar ondoordachte vraag schaamde. „Rijk?" herhaalde hij, „neen, want het zou immers niet een van die uit vinden zijn, die men terwille van eigen voordeel geheim zou mogen houden. En beroemd? Ik geloof het niet, juffrouw Wallroth, hoewel ik er mij hartelijk over zou verheugen, be roemd te zijn. Maar ik kan mij, eer lijk gezegd, niet goed voorstellen, hoe ik mij met die nieuwe eigenschap „be roemd" zou moeten gedragen. Hij lachte en zijn heldere, opge wekte lach werkte wederom aan stekelijk op zijn jonge begeleidster. Zij begonnen thans over iets anders te spreken; maar het denkbeeld, hoe prettig het moest zijn, wanneer Va lentin Diiringhoffens naam op zekeren dag op aller lippen lag, liet Ingeborg niet meer los en hield haar nog steeds levendig bezig, toen hij zelf zijn nieuw geneesmiddel met alle hoopvolle ver wachtingen, die daaraan verbonden mochten zijn, oogenschijnlijk reeds lang weer vergeten had Het feestelijk middageten in de oude onderwijzerswoning was veel eenvoudiger, dan de dagelijksche maaltijden aan professor Wallroth's tafel; maar Ingeborg herinnerde zich niet, dat een weelderiger diner haar ooit beter had gesmaakt Spoedig na het eten wachtte hun nog een ver rassing, toen de jonge dominé van het dorp op bezoek kwam, om zijn ouden vriend en schoolkameraad hartelijk te begroeten. Regine snelde naar de keu ken, waaruit al heel gauw verleide lijke koffiegeuren tot de aanwezigen doordrongen en het kleine gezelschap, dat daarna om de groote ronde koffie pot vereenigd zat met een schaal goudgele boterkoeken daarnaast, lachte en schertste op zulk een zor geloos opgewekten toon, alsof er niets dan louter feeststemming en zonne schijn op aarde bestond. Zoo snel was nog nooit een mid dag voorbijgegaan, zoo onverwacht was voor Ingeborg nog nooit dé sche mering ingevallen. De dominé werd door ambtbezigheden naar zijn bede huis teruggeroepen en toen deze af scheid nam, hoorde Ingeborg dat Va lentin Düringhoffen den volgenden dag reeds weer naar de hoofdstad moest vertrekken. Hij had slechts twee dagen verlof kunnen krijgen en hij was te plichtsgetrouw, om ook maar een ondeelbaar oogenblik in verzoeking te komen zijn verlof eigenmachtig te verlengen. Nauwelijks een kwartier na het vertrek van den dominé, hield ook de ouderwetsche equipage van het land goed Lindow voor de onderwijzers woning stil en thans viel ook voor Ingeborg aan een langer verblijf niet meer te denken. Een ernstige, bijna treurige stemming had zich opeens van allen meester gemaakt, die in het gezellige kamertje bijeen waren en iets van die vage vrees scheen hen terneer te drukken, die in de harten der menschen doordringt, wanneer men op het punt staat afscheid van elkander te nemen voor langen, on- bepaalden tijd. „Wilt u als herinnering aan dezen dag tenminste niet een paar bloemen uit onzen tuin meenemen, juffrouw Wallroth?" vroeg Valentin, toen zij na zijn moeder en zuster ook hem de hand tot afscheid reikte. Het is wel reeds tamelijk donker buiten, maar ik zie toch nog wel kans een bouquetje voor u samen te stellen, zoo goed en zoo kwaad als het gaat." Zij nam zijn aanbod dankend aan en bleef aan zijn zijde terwijl hij in het kleine tuintje van het eene perk naar het andere liep om de mooiste bloemen, die hij kon ontdekken, voor haar te plukken. „Welk een heerlijke, onvergetelijke dag is dit voor mij geweest!" zeide hij zacht. Met een geheel leven vol ar beid en eenzaamheid zou ik deze kos telijke uren niet te duur betaald ach ten." „U mocht u vandaag wel gelukkig gevoelen, mijnheer Düringhoffen," antwoordde Ingeborg hartelijk, „het was inderdaad de ibelooning voor uw zeldzaam opofferende kinderliefde, die u heden in ontvangst mocht ne men." Hij had zich zoover voorover ge bogen, dat zij zijn gelaat niet kon zien; maar zij hoorde, hoe zijn stem zachtjes beefde, toen hij na een korte pauze antwoordde. „Ik had een gevoel, als of al het goede mij plotseling ten deel zou vallen. Het beste echter u zult mij stellig niet verkeerd begrij pen, juffrouw Wallroth het beste van alles was echter uw welkom be zoek. Ik zal mij bij de herinnering daaraan nog verheugen, wanneer u dezen heerlijken Pinksterdag al reeds lang vergeten zult hebben." „Ik zal dezen dag stellig niet ver geten," antwoordde zij, terwijl zij het eenvoudige, doch smaakvolle bouquet van hem aannam. „En ik hoop, dat wij nog menigmaal gelegenheid zullen hebben, ons gemeenschappelijk over dezen dag te verheugen." Valentin Daringhoffen schudde mis moedig het hoofd. „Och. daar ginds in de stad is alles zoo geheel anders. Wat ben ik daar vergeleken bij u? De kringen, waartoe u behoort, zullen immers nooit de mijne zijn." Zij stonden bij het open tuinhek en de oude bediende van Lindow met zijn grijze haren had reeds de hand aan het portier. Ingeborg voelde een intens verlangen om haar metgezel op zijn laatste woorden met iets harte lijks en bemoedigends toe te spreken; maar de juiste uitdrukking voor dat gene, wat zij gevoelde, wilde haar niet zoo snel te binnen schieten als de omstandigheden het feitelijk ge boden. „Dat ligt in uw eigen hand," zeide zij alleen maar. „Wanneer u dat nieuwe geneesmiddel gevonden zult hebben

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1926 | | pagina 18