FEUILLETON.
GEEN GEWETEN
Roman van
REINHOLD ORTMANN.
16)
„Ten allen tijde zou deze stap," ver
volgde Wallroth, „gezien den toe
stand van zijn vermogensverhoudin
gen, een lichtzinnige dwaasheid zijn
geweest; het ergste van de zaak is
echter dat hij zich in de club reeds
den naam heeft verworven, een van
de meest roekelooze spelers te zijn.
Toen er van zijn verliezen sprake
was, werden mij daar sommen ge
noemd, die tot zijn inkomsten en tot
zijn hulpbronnen absoluut in geen
verhouding staan."
„Heb je hem zelf gevraagd, of die
geruchten op waarheid berusten?"
„Neen! Toen ik eenigen tijd gele
den, nauwelijks drie weken na zijn
huwelijk, met zware offers hem voor
de tweede maal uit pijnlijke, aan zijn
roekeloosheid te wijten ongelegenhe
den moest redden, heb ik hem plech
tig verklaard, dat ik met zijn per
soonlijke aangelegenheden, voor zoo
ver het geldkwesties betrof, in het
vervolg niets meer te maken wilde
hebben. Aangezien hij op mij in geen
geval meer te rekenen heeft, acht ik
mij niet eerder bevoegd mij met zijn
aangelegenheden te bemoeien, alvo
rens mijn vaderlijke plichten mij daar
toe onvoorwaardelijk dwingen".
„En indien je je nu nog niet tot in
grijpen verplicht voelt, wanneer acht
je dan wel dien dwang aanwezig?"
„Op het oogenblik, dat de cata
strophe onvermijdelijk is geworden
antwoordde de professor en in den
klank van zijn stem lag een beslist
heid, die daarin slechts zelden voor
kwam. „Dan zal Ingeborg onder mijn
bescherming terugkeeren en mijnheer
de doctor mag zien, hoe hij zich redt
uit het netelige parket, waarin hij
zich zelf gestoken heeft."
„Zou je het werkelijk tot zulk een
schandaal kunnen laten komen, Lud-
wig?" vroeg Edith, terwijl zij zich
eindelijk geheel uit haar gemakke
lijke houding oprichtte en dichter op
haar echtgenoot toetrad. „Ook je
eigen naam zou op die wijze het on
derwerp worden van de praatjes der
menschen."
Professor Wallroth haalde de
schouders op. „Het zou inderdaad
zeer betreurenswaardig zijn, maar ik
bezit geen middel het te verhinderen.
Moet ik het soms daarop laten aan
komen, dat hij ons allemaal ruï
neert?"
„Natuurlijk niet! Maar hij zelf zal
tot inkeer komen, alvorens de zaak
tot op dit uiterste is gedreven. Je
moest nog eenmaal op zijn geweten
trachten te werken, Ludwig!"
„Ik stel mij daar hoegenaamd niets
van voor, want ik heb reeds bij vroe
gere gelegenheden al mijn welspre
kendheid volkomen uitgeput. Na
deze laatste tijdingen kan ik er niet
meer aan twijfelen, dat hij onherroe
pelijk zijn verderf tegemoet gaat en
dat nog slechts een wonder in staat
zou zijn hem te redden."
„Ontzettend!" zeide zij zacht. „En
ik ben het, die je in je hart voor dit
alles verantwoordelijk stelt, niet
waar? Zonder mijn rampzalige voor
spraak zou je hem immers je dochter
nooit tot vrouw hebben gegeven!"
Zij had zich bij deze laatste woor
den innig tegen hem aangevlijd en
een uitdrukking van betooverende
teederheid, zooals die haar op zekere
oogenblikken nog steeds ter beschik
king stond, vertoonde zich op haar
mooi, trotsoh gelaat. Nog nooit had
professor Walroth aan deze uitdruk
king weerstand kunnen bieden en
ook thans maakte zij hem tot haar
slaaf, zooals zulks in de eerste dagen
van hun huwelijk zoo vaak het geval
was geweest.
„Neen, lieve Edith!" antwoordde hij
liefdevol, terwijl hij haar kuste. „Ik
maak jou geen verwijt, want ik weet
immers, hoe goed je het destijds met
Ingeborg meende. Ondanks je oude
vriendschap voor dien Artois, kende
je den man niet zooals hij werkelijk
was. Hij heeft jou om den tuin we
ten te leiden, evenals hij mij heeft
misleid en ik zou de straf voor mijn
kortzichtigheid geduldig moeten dra
gen, wanneer niet mijn arm, onschul
dig kind het zwaarst daaronder te
lijden had."
„Terwille van je kind mag je er dan
ook niet aan denken, je handen van
hem terug te trekken," vleide zij.
„Een vernedering heeft hij wel ver
diend en ik zal je stellig niet aanra
den hem die te besparen. Laat het
daarmee evenwel afgeloopen zijn en
weiger hem je hulp niet, wanneer hij
soms in den allerhoogsten nood zich
tot je zou wenden, om ze in te roe
pen."
Hoe smeekend en betooverend
haar bede ook steeds mocht klinken,
thans bezat de professor kracht ge
noeg haar te weerstaan.
„Neen," verklaarde hij op vastbe
raden toon, die juist door zijn be
daarde rust wel een diepen indruk
op Edith moest maken. „Mijn besluit
is onherroepelijk. Ik heb in dezen
korten tijd veel meer voor hem ge
daan, dan ik voor mijn geweten kan
verantwoorden en ik ben niet van
plan verdere offers te brengen, die
bij den aard van zijn karakter toch
tevergeefs gebracht zouden zijn."
Edith drong niet verder aan. Zij
liet haar arm, dien zij om zijn hals
geslagen had, langzaam omlaag glij
den en wendde zich van hem af met
een gezicht, waarop niets dan de
grootste droefheid te lezen stond.
Professor Wallroth nam liefkoozend
haar hoofd tusschen beide handen en
zeide, terwijl hij trachtte een opge
wekter toon aan zijn stem te geven:
„Trek het je niet al te zeer aan, lie
veling. Het was, zooals ik reeds zei,
in 't geheel niet mijn plan je met
deze onaangename dingen lastig te
vallen en slechts mijn overkropt ge
moed noopte mij tot spreken. Het
zou voor jou, mijn arme Edith, al leed
genoeg geweest zijn, indien ik je het
groote nieuws, dat ik tot nu toe ver
zwegen heb, reeds had meegedeeld."
„Nog iets, Ludwig?" vroeg zij. „En
iets onaangenaams?"
„Nu, ik hoop, dat je het te boven
zult komen," trachtte hij te schert
sen. „Ik zal genoodzaakt zijn eenige
weken op reis te gaan."
„Zonder mij?" pruilde zij. „En
waarheen?"
„Naar Weenen. Het betreft hier
bepaalde onderzoekingen, waarvoor
de Oostenrijksche regeering haar oog
op mij heeft geslagen. De uitnoodi-
ging is zoo eervol en beteekent zulk
een groote voorkeur boven alle an
dere geleerden in mijn vak, dat het
stellig dwaasheid zou zijn, indien ik
haar wilde weigeren. Zoodra de toe
stemming van den minister is geko
men, die ik voor den vorm moest aan
vragen, zal ik mij voor vertrek ge
reed maken."
De terneergeslagenheid, die Edith
thans aan den dag legde, was in zulk
een opvallende tegenspraak met haar
aanvankelijke koelheid, dat een op
pervlakkige toeschouwer stellig aan
haar oprechtheid getwijfeld zou heb
ben. Professor Wallroth moest er wel
in gelooven, aangezien hij op de tee-
derste wijze bezig was haar te troos
ten en haar met vriendelijke woor
den uit te leggen, om welke redenen
hij er ditmaal van af moest zien, haar
mee te nemen. Weliswaar gelukte
het hem oogenschijnlijk niet geheel,
het donkere wolkje op haar fraai ge
vormd voorhoofd te verdrijven, maar
zij vertoonde toch weer een lieftallig,
hoewel eenigszins weemoedig glim-