noch in haar bewegingen een spoor meer te ontdekken. tlJe ziet er werkelijk eenigszins verzwakt uit, lieve Ingeborg," zeide Artois, nadat verschillende zijner po gingen een opgewekt tafelgesprek te beginnen, door Ingeborgs eenletter grepige antwoorden schipbreuk had den geleden. „Ik geloof, dat het je aan de noodige beweging en ontspan ning ontbreekt. Zulk een jonge vrouw moet zich niet altijd tusschen vier muren opsluiten, zooals jij dat doet." „Waar zou ik dan wel ontspanning moeten gaan zoeken?" vroeg zij rus tig en zonder eenig verwijt in haar stem, „Ik kan toch slecht zonder ge leide naar concerten of naar den schouwburg gaan?" „Natuurlijk niet en het is wer kelijk fataal, dat mijn veelvuldige ver plichtingen mij zoo zelden tijd over laten, om je naar dergelijke gelegen heden te vergezellen. Maar je bent toch ook gelukkig niet uitsluitend op mij aangewezen. Je vader en zijn vrouw zouden het stellig een groot genoegen vinden, je wat meer in hun gezelschap aan te treffen." „Ik van mijn kant zou het echter allesbehalve genoeglijk vinden. Aan de eenzaamheid tusschen mijn vier muren geef ik toch nog altijd de voor keur boven het gezelschap van mijn stiefmoeder." „Daar zijn we waarachtig weer op het chapiter aangeland, waarover met jou toch geen verstandig woord te praten valt. Maar ik ben niet van plan je met verwijten lastig te val len, want ik voel mijn geweten op een bepaald punt ook niet geheel zuiver. Het heeft mij vandaag in hooge mate bezwaard, dat wij je va der in den laatsten tijd zoo schrome lijk veronachtzaamd hebben. Ik vrees zelfs, dat hij zich in allen ernst ge kwetst zal voelen en dat moeten wij toch vermijden. Daarom heb ik voor vanmiddag een plan ontworpen, dat naar ik hoop je goedkeuring kan weg dragen. Je maakt je zoo spoedig mo gelijk gereed, om het in je vaderlijk 'huis stellig reeds lang verwachte be zoek af te leggen en ik kom je tegen den avond afhalen zoodra mijn werk zaamheden het mij veroorloven. Is dat niet een prachtig idee?" Hij legde mes en vork neer en keek haar met een verwachtingsvollen glimlach aan, alsof hij zeker was van haar meest blijde toestemming. Ingeborg antwoordde, zonder hem aan te zien, met doffe stem: „Wan neer jij het wilt, zal ik het doen. Maar ik zou je toch willen verzoe ken, mij dat bezoek te besparen." Artois stond op en schoof zijn stoel vlak naast de hare. Terwijl hij zijn rechter arm om haar hals legde, greep hij met zijn linker hand een harer lusteloos in haar schoot rustende handen. „Wees verstandig, lieveling!" vleide hij. „Wij kunnen het bij je familie leden toch niet heelemaal verkerven." Ingeborg had eerst een snelle, half onwillekeurige beweging gemaakt, alsof zij zich aan zijn liefkoozing wil de onttrekken; toen had zij zich er echter aan onderworpen, hoewel de onverschillige, gevoellooze wijze, waarop zij zijn teederheid duldde, voor een fijngevoelig man stellig nog kwetsender geweest zou zijn dan een openlijk tegenstreven. „Mijn vader weet, dat het niet uit gebrek aan liefde voor hem geschiedt, dat ik mij zoo zelden in zijn huis ver toon. En ik geloof, dat hij mijn be zoeken zelfs niet op prijs stelt." „Dat is nu weer een van die zon derlinge gedachten van je, beste In geborg! Wees er van overtuigd, dat het hem een buitengewoon genoegen zou verschaffen, indien je hem maar eens een opgewekt en gelukkig ge zicht wilde toonen. En juist dat is het, waarom ik je vandaag zou wil len verzoeken. Zou dat je nu werke lijk zoo bijzonder moeilijk vallen?" „Een gelukkig gezicht ik?" vroeg zij op een toon, die meer ver wonderd dan als een beschuldiging klonk. „Zou je willen, dat ik nu ook nog begon te huichelen?" Hij verbleekte zichtbaar en in de diepte zijner oogen vertoonde zich een boosaardige flikkering; maar zijn stem klonk nu nog teederder en lief devoller, toen hij haar antwoordde: „De uitdrukking, die je daar bezigt, is wel wat overdreven, lieve Inge borg! Ik weet niet, of je je soms bij je vader wel eens over mij beklaagd hebt „Nooit!" viel zij hem koel in de rede en terwijl hij de willooze nog dichter naar zich toetrok, ging Ar tois voort: „Zoo, zoo, dat was dan heel edel moedig van je; maar je bleek marte laarsgezicht is bijna nog erger dan een uitgesproken aanklacht. Ik heb er be wijzen van ontvangen, dat je vader van mijn eigenschappen als echtge noot de meest ongunstige meening is toegedaan; ik ben er zelfs van over tuigd, dat hij mij in vollen ernst voor een wreeden tyran en een tweeden blauwbaard houdt. Zou het nu lang zamerhand geen tijd worden, dat hij deze meening laat varen? Ik verlang immers heelemaal niet, dat je je in overdreven loftuitingen over onze huiselijke gelukzaligheid zult uitput ten; maar als je het nu tenminste over je zoudt kunnen verkrijgen, hem van daag bij wijze van uitzondering eens met een vroolijk gezicht en met lachenden mond te begroeten, als je tenminste eens een vriendelijk woord over mij zoudt willen zeggen, zoodra het gesprek op mijn onbeduidende persoonlijkheid mocht komen! Ik ben er zeker van, dat je door dit kleine offer zijn afkeer jegens mij stellig zoudt kunnen verminderen." „Ik zal het probeeren," zeide zij toonloos, „maar ik moet je eerlijk be kennen, dat ik verbazend slecht co- medie kan spelen." „Reeds menige slechte tooneelspe- ler heeft door goeden wil het ontbre kende talent weten aan te vullen," schertste hij, „en wanneer je maar den eerlijken wil daartoe hebt, is reeds veel gewonnen. Kijk eens, lie veling, er zouden zoo heel veel din gen zijn, waarover je vertrouwelijk met je vader zoudt kunnen praten, nadat je hem in een opgewekte stem ming hebt gebracht. Je zoudt hem b.v. duidelijk kunnen maken, dat het je hartelijk begint tegen te staan, met je huishoudgeld rond te komen, en dat wij veel maatschappelijke ver plichtingen niet kunnen nakomen tot groot nadeel van mijn persoonlijk aanzien, omdat ons de noodige mid delen ontbreken. Ook dat je toilet ten volstrekt aanvulling noodig heb ben en meer van dergelijke kleine verzuchtingen". Voor de eerste maal sedert het be gin van hun onderhoud keek Inge borg haar echtgenoot recht in het ge zicht en Artois moest voor haar blik onwillekeurig de oogen neerslaan. „Van alles wat je daar gezegd hebt, zal geen woord over mijn lippen ko men," verklaarde zij met rustige be slistheid. „Wil je tenslotte ook nog niet van me eischen, dat ik mijn va der ronduit om geld verzoek?" Artois lachte; maar het was merk baar, dat zijn zelfbeheersching ten einde liep. „Opdat hij je misschien in een edelmoedige bui een biljet van honderd mark in de hand stopte? De hemel beware me! Geen oogenblik heb ik er ook maar aan gedacht zoo iets ongehoords van je te verlangen. Je moet alleen maar een beetje stem ming maken, verder niets! Laat de rest maar gerust aan mij over." Met een plotselingen ruk maakte Ingeborg zich uit zijn omarming los en stond op. „Genoeg' Thans door zie ik je bedoelingen, maar ik zeg je bij dezen onherroepelijk, dat ik be slist niet gaan zal." (Wordt vervolgd.)

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1926 | | pagina 20