10 ONS ZEELAND Molenvliet, doorleefde hij daar zijn laatste dagen. Zijn biograaf schreef: „Zeedert dien tijd nam onze oude en afgesloofde opperlandvoogd van dag tot dag af in kragten, dermaaten zelfs dat hij ten langen laatsten geheel en al memorieloos wierd, zo dat hij eyndelyk, den 1 September 1780 's avonds ten zeeven uuren, in den gezeegenden ouderdom van bijna 7(T jaaren den geest gaf. Zijn lijk wierd vervolgens na den gebruyke uyt zijn Tuyn (hofstede] gebragt naat-hei =Ka&èeel, waaruyt hetzelve op den 4den daaraan op eene statige wijze in de Hollandsche Kerk te Batavia bij zijn vriend en voorzaat in Indië den Heere Veryssel is bijgezet." Het programma van zijn uitvaart zou bewaard blij ven, en aantoonen met hoeveel ,,ommeslSgt' een In dische landvoogd destijds begraven werd. De leden van den Raad van Indië, met vooraan niguwver- kozen gouverneur-géneraal W. A. Alting, hadden ach ter zich een mijlenlange sleep van rijtuigen, corpora- tiën, ambtenaren, militairen, zeevarenden, inlandsche officieren. Het lichaam was besloten in een gesoldeer de kist en deze in „een welbezorgde en waterdigt ge maakte houte kist, met zwart fluweel bekleed en aan de kanten met zilvere tressen". Voor de lijkkoets uit werd zijn wapen gedragen, en op een fluweelen kus sen de staf van kommando of regimentsstaf, 't Was zooveel als de scepter voor een vorst; verscheidene landvoogden lieten zich met dat attribuut van hunne waardigheid uitschilderen. Na afloop der begrafenis, toen de minuutschoten van het Kasteel en de schepen hadden opgehouden (voor de Kamer Zeeland werden 19 schoten gelost) ving de lijkrede aan. Ds. Jan Nu- poort had daarvoor zijn tekst gekozen uit het Boek Samuël XXV vers 1 „En Samuël stierf, en gansch Israël vergaderde zich, en zij bedreven rouw over hem en begroeven hem in zijn huis te Rama." Op welke wijze de Klerk over zijn fortuin beschikte, zou door den levensbeschrijver niet medegedeeld wor den. Nu zijn huwelijk kinderloos was gebleven kwam dit vermoedelijk aan zijne weduwe om later, na haar overlijden, bij de familie in Zeeland terecht te komen. Zeker was dit fortuin aanzienlijk, want Comp. diena ren, die zoolang als de Klerk gediend hadden en daarbij zulke lucratieve ambten als gewestelijk gou verneur en directeur-generaal van handel bekleed, had den gewoonlijk den honing in de korf. Het landgoed Buitenzorg alleen bracht den bezitters 13000 rijksd. 's jaars aan producten en pachtsommen op; de weduwe van de Klerk ontving daarvoor van zijn opvolger, bij den gebruikelijken „overneem", de som van 41.500 rijksd. Daarbij kwam de opbrengst van het landgoed Grogol, en later van het huis op Molenvliet. Voorts het privé-fortuin van het echtpaar; men handelde in den Compagniestijd volgers het rijm van vader Cats: Die koren voor een ander meet, Is dwaes indien hij zich vergeet. en zoo dwaas was men in Indië niet. De Klerk had voor de Comp. heel wat koren uitgemeten, en hij zou wel een uitzondering op het gros der Comp. die naren zijn geweest indien hij zichzelf daarbij vergeten had. Van de geringe gage, welke de Comp. uitbetaalde, kon men zeker geen landgoederen koopen. Doch zijn fortuin was denkelijk nog bescheiden vergeleken bij dat van zulke voorgangers in de landvoogdij als Joan van Hoorn, wiens vermogen op tien millioen begroot werd. Zijn vaderstad Middelburg zou hij nooit terugzien; zijn graf te Batavia zou onbekend b'ijven sedert de Hollandsche Kerk, waar zich dat graf bevond met het wapenbord er boven, onder het bestuur van Daendels gesloopt werd, zonder dat er voor de grafzerken zorg werd gedragen. Alleen zijne nagedachtenis zou blijven leven door de pen van Ary Huysers; hij was een van de weinige landvoogden der oudere linie, van welke eene eenigszins uitvoerige levensbeschrijving in het licht verscheen. Huyser was ook de auteur van de brommende loftuiting op rijm, waarmee hij zijn bio grafie besloot, en tevens 's mans verdiensten lichtelijk overdreven voorstelde: Zie hier de Klerk, geschetst naar 't leeven; Hy deed al Zeeman 't trotse Atchin beeven, Als Staatsman was hy kloek en schrander van beleyd; Javaan en Bandanees, die eerden hem om stryd. Ga.nsch India sal ook 's Mans juist bestier steeds eeren, Zo lang de Maatschappy in 't Oosten blyft regeeren. MARKTDAG IN EEN OUD STADJE door JAN VERMEER. Zes lange dagen achtereen ligt het kleine, oude stadje in onaandoenlijke rust. De witte wolken waaien over de hooge torens en smalle straten. Ze komen van ver uit Holland, van de woelige steden, waar het het rumoer nimmer verstomt. Maar zwijgend drijven ze over het stille stadje, als witte zwanen in het blauwe hemelmeer, op weg naar de wijde, wijde zee, en de stilte storen ze niet. Eenmaal was zij groot en machtig, een rijke koop stad. In haar havens woeien de vlaggen van alle landen op den adem der winden. Naar verre wereld- deelen zonden de Oost- en West-Indische Compag nieën haar vloten uit. Ledig gingen ze heen, maar rijk bevracht keerden ze weer. Een machtig geslacht van kooplieden zat als heer- scber in kerk en raadhuis, en hun macht ging ver uit over de enge grenzen van de Zeven Provinciën. Maar de tijd ruischte met zijn vleugelen over haar heen, en in den onafwendbaren loop der eeuwen nam haar lot een keer. Zij, die rijk en machtig was ge weest, werd klein en onaanzienlijk. Leeg staan haar groote patricische huizen, als uitgestorven liggen haar straten, waar het gras tusschen de steenen vrij omhoog Vervolg op bladz. 12

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1926 | | pagina 10