FE U11^1 .KIX GEEN GEWETEN Roman van REINHOLD ORTMANN. f7) „De taak," vervolgde Ingeborg, „die mij tot werktuig van zulk een onedel plan zou maken, behoort toch zeker niet tot mijn echtelijke verplichtin gen". Thans fonkelden zijn oogen door plotseling opvlammenden toorn en hij zag haar aan op een wijze, alsof hij haar met zijn blikken wilde dooden. „Neem je in acht!" siste hij. „Ik heb je luimen tot nu toe met bijna boven- menschelijk geduld verdragen; maar ik zal me door jou niet als een slaaf laten behandelen, die van jouw ge nade afhankelijk is. Ik ben je gebie der, onthoudt dat! Je meester! En wee over je, wanneer het mij op zekeren dag belieft, je door de macht, die de wet mij gegeven heeft, tot on derworpen gehoorzaamheid te dwin gen!" Ingeborg was rustig tegenover hem blijven staan en niets dan koele verachting lag er op haar gelaat zoo wel als in haar woorden. „Je zult nu weten, dat je bedreigingen mij geen schrik aanjagen en dat die drei gementen mij duizendmaal minder tegenstaan dan je laffe liefkoozingen. Alles wat je thans nog voor slechts en ellendigs kunt doen, zal slechts heel gering zijn in verhouding tot de misdaad van die afschuwelijke leugen, waardoor je eens mijn jawoord op bedriegelijke wijze hebt weten te ver krijgen". Met hevig hijgende borst en met gebalde vuisten stond Artois voor haar. Het had er alle schijn van, als of hij zich het volgend oogenblik op haar zou storten. Maar onder den ban van haar onbevreesden blik en haar koninklijke opgerichte gestalte, kreeg hij nog te rechter tijd de heer schappij over zijn kokend bloed terug. ■Hij wierp het hoofd in den nek en met luid, hoonend gelach verliet hij, zonder haar te antwoorden, het ver trek, HOOFDSTUK XIII. „De professor is niet thuis; maar misschien kun je hem door mijn be middeling meedeelen, wat je hem te zeggen hebt." Met deze woorden, waarin de ver borgen spot slechts voor het fijne oor van den doctor waarneembaar was, trad Edith op den avond van den zelfden dag Artois tegemoet, dien men als een nauw verwant familie lid van den professor zonder meer de salon had binnengelaten. De jonge vrouw was er klaarblijkelijk niet meer op voorbereid geweest, thans nog bezoek te ontvangen, want zij had haar japon reeds met een zeer elegante, lichte kimono verwisseld, waarvan de lange sleep zachtjes over het tapijt ruischte, terwijl de wijde, in een punt eindigende mouwen bij iedere beweging haar prachtige, blan ke armen zichtbaar lieten worden. Terwijl zij zelf op een van de kleine divans plaats nam, wees zij met een onverschillige handbeweging op een in haar nabijheid staande fauteuil. Artois aarzelde echter nog met zicht bare besluiteloosheid aan haar uit- nooAïling gevolg te geven. „Het lag in mijn voornemen je man te spreken," antwoordde hij. „Wat ik hem te zeggen heb, kan ik slechts persoonlijk en onder vier oogen met hem behandelen." „Ah, dan wil ik natuurlijk niet ver der bij je aandringen. Maar is je tijd zoo kostbaar, dat je niet eens een paar vluchtige oogenblikken over hebt, om mij bezig te houden? „Het ontbreekt mij daartoe inder daad aan tijd en lust, lieve Edith! En je verliest er niets bij; want je zoudt vandaag een weinig amusant gezel- schschap in mij hebben. „O, wat dat betreft, ik heb er mij langzamerhand aan gewend niet te veeleischend te zijn. Ik ben toch sinds bijna een jaar getrouwd, mijn vriend!" „Je schijnt werkelijk geneigd te zijn tot schertsen. Het is jammer, dat ik momenteel niet in de gemoeds stemming verkeer daarvan te profi- teeren." „Ben je werkelijk zoo slecht ge luimd, mijn arme Siegmund? Weet je wel, dat ik onder zulke omstandig heden de toevallige afwezigheid van den professor bijna als een bijzonder geluk zou willen beschouwen? „Als een bijzonder geluk in hoe verre?" „Wel, twee menschen, die in een zelfden kwaden luim verkeeren, ple gen gewoonlijk niet heel veel met el kander op te schieten, vooral, wan neer een van beiden den ander de stemming heeft bedorven?" „Wat moet dat beteekenen, Edith? Wil je daarmee zeggen, dat ik zoo iets op mijn geweten heb? „Misschien! Maar jij verkeert im mers in de gelukkige positie, dat je je daarvan verder niets behoeft aan te trekken. Wanneer men vrij en on afhankelijk is zooals jij, dan kan men gemakkelijk over zulke onverschillige dingen heenstapen, zooals b.v. de on tevredenheid van een schoonvader Nog een oogenblik bleef Artois be sluiteloos staan, toen legde hij zijn hoed op een stoel, schoof een fau teuil dicht bij Edith's divan en liet zich met een zucht daarin neerval len. „Je spotternij is voor mij bewijs ge noeg, dat je iets vermoedt van de aanleiding van mijn bezoek aan den professor," zeide hij, zijn stem voor zichtig dempend; „En je zinspelingen op je man zijn stellig niet zonder be paalde bedoeling. Laat ons dus open hartig met elkander praten." „Zooals je wilt! Maar ik verklaar je nogmaals, dat ik niet nieuwsgierig ben je geheimen te vernemen en dat het volstrekt niet in mijn bedoeling lag vertrouwelijke mededeejingen van je te verlangen. „Een tamelijk overbodig voorbe houd, naar het mij wil voorkomen, lieve Edith," antwoordde hij eenigs- zins geprikkeld. „Dus ter zake! Ik verkeer helaas heelemaal niet in een positie, om over de ontevredenheid van mijn schoonvader als over voor mij iets onverschilligs heen te stap pen, want ik ben nog nooit zoo zeer op hem aangewezen geweest als op dit oogenblik." „Nu, de professor is niet van steen! En wanneer het nu niet bepaald geld is, dat je van hem wenscht te ont vangen „Maar natuurlijk is het geld! Wat zou het bij den aard onzer betrekkin gen anders kunnen zijn?' „Dan kan ik je werkelijk al heel weinig uitzicht openen op de ver wezenlijking van je wenschen. Juist op dit eene punt mag je geen hoop meer koesteren; want je zult geen penning meer van hem krijgen. „Vanwaar heb jij die zekerheid, Edith?" „Uit zijn eigen mond. En dat het hem ditmaal ernst is met zijn voor nemen, daarvoor kan ik je borg staan." „Dan heb ik mij buiten mijn weten wederom zijn ongenoegen op den hals gehaald; ik kan mij natuurlijk wel voorstellen waardoor. Maar hij zal tenslotte toch wel voor rede vat baar zijn, vooral wanneer jij een goed woordje voor me doet, Edith „Verwacht in hemelsnaam niets van mijn hulp. Reeds bij mijn eerste poging hem gunstiger jegens jou te stemmen, heb ik een heel ondubbel zinnige en onaangename weigering

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1926 | | pagina 17