HET HUISJE VAN OUDEN IZAK
DOOR MR GRETA VAN RIJN.
AAN het einde van het land ligt een arm dorp verscholen. De
boomen zijn terruggeweken, ze wagen het niet te groeien
onder den wilden zeewind. Langzaam komende tot dien punt
L==J van Walcheren, is het dorp niet anders dan een diepte van
nevels, die wijkt, wijkt, tot de huizen duidelijk worden, de lage huisjes
met hunne roode daken en groene deurtjes. Men proeft de zilte eenzaam
heid. Aan het einde van de rechte rij huisjes staat het huisje van ouden
Izak, kleiner, eenzamer dan alle andere. Want er is iets, dat dit huisje nog
zwijgender en troosteloozer maakt. In het tuintje staat een leege kruiwagen,
zijn piepend spaakwiel stil, en de glimmende boomen stijf-gestrekt.
Zoo heeft die kruiwagen er altijd gestaan, de kruiwagen van ouden
Izak. Oude Izak was maar een schamel mannetje, met lichtlooze grijze
oogen, een wit ringbaardje en knokige handen, bevend van rheumatiek.
Oude Izak was „wa-lomp", hij had nooit lezen of schrijven kunnen leeren,
en men wist nooit zeker of hij wel goed begreep, wat tot hem gesproken
werd. Spreken kwam ook haast niet voor in het huisje, daar heerschte
altijd een stemming van zwijgen. Zooveel verdriet was er over gegaan.
Dan moest je maar stil het hoofd buigen, en het leven aan God overlaten.
De zuster van ouden Izak was weduwe. Op een stormnacht was het
scheepje vergaan, daar, op dien punt van Walcheren, in het gezicht van
de kust. Het schip, met haar man, twee zoons en den aanstaanden man