van haar dochter. Zoo hield ze alleen nog over de dochter Leintje, want haar drie andere kinderen waren al jong naar het kerkhof gedragen. Daar in dat stille huisje kwam de schande binnen, kort na het verdriet, kreeg Leintje, wier verloofde verdronken was, een dochtertje. Natuurlijk zou de man haar wel getrouwd hebben, als hij teruggekomen was, zoo als de zeden medebrengen onder het volk. Doch hij was niet weergekeerd. De goede naam, dien moeder haar leven lang gehad had, het eenige waarvoor jaar en dag gezwoegd was „geen bedelaers en geen schande in de fermielje", was met hem verdwenen, voor goed. „Ik zet mêe 'n slet mêe 'n onecht kind" zei Moeder, en berustte. Maar Leintje raakte aan het tobben. Ze begon te „dwaele", ze liep rond, zoekendeze wist den weg niet meer naar haar eigen huis en in een kouden winter werd ze levenloos opgehaald „uut de dulve". Had ze in het duister misgestapt, wist ze niet dat de slooten gezwollen waren met de regens, of „ad ze eur eige te kort hedae Wie zal het zeggen. Men praatte er nog wat over in het dorp, toen werd ze vergeten, Leine was dood. Maar dat kind van haar leefde. Met Grootje had men meelijden, doch op dat kind uitte zich alle achterdocht, alle laster van het dorp. Op school kregen kinderen de boosschap mee van thuus, da 't geen kind was om mee te spelen. Later toen ze naar de vraogkarke ging catechisatie kwamen er geen vriendinnetjes. Zoo werd het meisje in het zwijgende huisje, waar maar aan één kant buren waren, geheel „schoe". Des zomers werkte ze op het land, in den winter zat ze thuis, bij de stugge zwijgende Grootmoe en Ouden Izak die wa-lomp was en niet begreep wat tot hem gezegd werd. Zoo ging haar leven regelmatig en toonloos als het tikken van een klokje, maar een klokje, dat altoos wat achter liep. Van de vlugsten werd ze nooit. Tot er een groote gebeurtenis kwam in het dorp, de mobilisatie. Want het dorp, aan het einde van het land, verdedigt de Nederlandsche kusten. De zware kanonnen rolden en bolderden door de hobbelige straat, wagens met planken namen heel de breedte van den weg in, en achter het huisje van den ouden Izak, aan het eind van het dorp, werd een 4 KERSTNUMMER „ONS ZEELAND"

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1926 | | pagina 24