barakkenkamp gebouwd. Zoo als ze „schoe" was veur de joenges van het eigen dorp, zoo gemeenzaam werd ze met de Hollanders, de soldaten. Op de zonnige zomeravonden als de zee rood was van laten zonnebrand, wanneer heel het eenzame dorp als met goud omhangen scheen, dan zat Oude Izak voor zijn huisje, half staand, half hangend tegen den bak van zijn kruiwagen. Daar rookte hij dan zwijgend zijn pijpje. De soldaten, slenterend om het kamp kwamen een praatje maken, maar de oude man gaf antwoorden, die kant noch wal raakten. De stadsjongens begonnen hem voor den gek te houden, zonder dat hij het bemerkte. Dan kwam het nichtje buiten en mengde zich in de gesprekken, verzachtend met een enkel woordje, dat oome wa- doof te worre begoa, en ook wé- wa- lomp was ee. Dan haalde ze de jongens het tuintje in, en het huisje binnen bij het zwijgende Grootje, om een kopje koffie. Zooaat al spoedig de liefde beklonken was met een Rotterdamschen metaalbewerker. Dat was zoo in den winter aangekomen, maar tegen het voorjaar werd hij overgeplaatst. En zij, hoopte spoedig te trouwen. Daar kwamen de tongen in beweging. Wat gewoon was met de inwoners van het eigen dorp, werd een schande voor den vreemdeling. „Noe kreeg- ze -eur treke tuus", je koa doch zien- ee- die stelle waeters, noe ore- de appele valt nie varre van den boom, ee. „Die liet -eur zitte -w -ore Maar hij kwam over, hij ging naar het staduus en hij trouwde haar heel gewoon. Het dorp zweeg, verstomd, zweeg, maar even. Indien hij één ding gedaan had, zou hij voor goed de vriendschap verworven hebben, en voor haar ware met den nieuwen naam, dien ze dragen ging, alle oude schande weggewischt„als hij had te feeste gheve". Maar dat deed hij niet; zij had het zoo graag gewild, maar ze durfde het niet vragen. Grootmoe zweeg en Oude Izak was wa-lomp ee. Hij trok weer naai zijn garnizoen en zij kreeg de uitkeering, armoe hadden ze niet meer, in het huisje van Ouden Izak. Het kindje kwam, ook een dochtertjehij kwam over en gaf het zelve aan als Leintje, naar die Moeder, die de schande gebracht had over een ordentelijke fermielje. Het was of in dat kleine Leintje de eeuwen van leed KERSTNUMMER „ONS ZEELAND" 5

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1926 | | pagina 25