vijandige blikken ziet, die den fietser worden toegeworpen, in de Zondag stille straat, waar de menschen kuieren, voelt men wat het zeggen wil, in te gaan tegen de ziel van een volk, dan begrijpt men welk een kracht de Geuzen zijn geweest, dan leert men iets van den Vlaamschen strijd verstaan. Het is een heldere zonnemiddag. Voor het huisje van ouden Izak staat de leege kruiwagen niet meer alleen. Want de kinderen spelen, ze scheppen hem vol. Het oudste Leintje, die nog op den arm van Ouden Izak gezeten heeft, deelt bazig de bevelen uit. Zij heeft een schopje, een jonger zusje een lepel, en het jongste broertje schopt met een kopje zonder oor. Zij knort op Izakkie, die er alles naast gooit. Het kan hem niet schelen. Hij heeft hopeloos kromme beentjes, waaromheen een afgezakte broek bengelt, hij schept om te scheppen, met groote inspanning, terwijl het speeksel in kleverige draadjes langs zijn mondje kwijlt. Uit het deurtje komt een bleeke, stille vrouw en glimlacht zwijgend naar de kinders. Zij knikt den vreemdeling toe. En zomer is over het wijde land. KERSTNUMMER „ONS ZEELAND" 9

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1926 | | pagina 29