ONS ZEELAND I»—Schrijfmachinehandel (alle merken) I-* ff J Copieer-lnrichting (Spoed-inrichting) Reparatie-Inrichting - Linten - Carbon WOLVENSTRAAT 2-4 bij de Heerengracht 300, AMSTERDAM TELEFOON 33400 D. J. KOOPMAN Schetsen en Verhalen. CONTRASTEN DOOR J. P. BALJÉ. 12 mit z'n trapper tegen dat krabbediekj' an. in flik ker omvaarede zak mit beschuut tusschen de bagaazjedraeger in d'n diek. In zoo komt 'n tuusa weer mit krumels, Ik zè,wat mieter. is 't noe wee zoö-oö. wat bin jie voor 'n vint. ka jie noe niks. bé je nog te broè-oèrd om beschuut mee te briengen!. Nee, m'n voader. dat kunne m'n al. da's klaer In de krumels bin voo joe,dat begriep je zoö-oö wè, zeker.... wat mieter!....'' ,,In noe begriep jie wé, meneer," zei Piet, „dat ik nooit in d'r eeuwigheid gin beschuut meer mee- brienge!" JEEVEE. Zachtjes spinnend lag de poes bij den haard. Haar donzig, mollig velletje glansde je tegen, behaaglijk door de heerlijke warmte, welke de haard uitstraalde, rekte de poes zich nu en dan eens lui uit, sperde haar bekje in een geeuw wijd open, om zich dan weer gezellig op een dotje te rollen, haar kopje zelfgenoeg zaam langs den grond schurkend, steeds maar van genoegen spinnend, zachtjes, wanneer men haar aan zichzelf overliet, harder bij een streelende aanraking van menschenhanden. Daar hoort zij de vrouw lokkend roepen. Even een oprichten van het kopje in aandachtig geluister, dan, opnieuw het geluid van een roepende stem hoorend, schudt ze alle luiheid van zich af, staat vlug op en rent in een holletje naar de keuken, waar een bordje melk reeds voor het verwende poesje klaar staat, en een paar stukjes vleesch haar lonkend tegenlachen! Daar doet poesje zich aan te goed, vlug is het vleesch verdwenen, de melk gaat denzelfden weg op, en vlei end draait de pees om de beenen van de vrouw, met een gekromden rug er langs strijkend, nu en dan ge paard gaande met een vriendelijken duw van het kopje. Dan plotseling een hevig geblaas en een hartver, scheurende pijngilde vrouw heeft per ongeluk op poes haar pootje getrapt! „Och m'n arm, klein diertje, heeft de vrouw je pijn gedaan? Kom maar hier m'n dotje, even over 't pootje wrijven, zoooo, zal de vrouw je nog een stukje vleesch en een beetje melkje geven, m n lief stakkerdje? En de poes krijgt vleesch en melk, verdwijnt dan weer naar de kamer, waar de haard wordt opgezocht en waar ze haar lenig kattenlijf weer dicht bij den warmen haard koestert. Buiten is het slecht weer. Het waait hard, loodgrijs hangt de lucht dreigend over de stad, nu en dan val len er eenige regendroppels, maar door den feilen wind, wordt de regen tegengehouden. Een aantal straatjongens spelen op een grachtje. Gewapend met stokken, steenen, stukken hout, die als bootje dienst moeten doen, trachten ze zich te vermaken, nu en dan elkaar te lijf gaand, telkens on- eenigheid oplaaiend uit het groepje. Maar dan kwam hèt moment, dat eenheid bracht in hun gemoederen, een eenheid, die niet meer te verstoren was: „Jongens, een kat, een kat Deze kreet was voldoende om allen te mobiliseeren. De gracht werd in den steek gelaten, er was nu eer nieuw voorwerp om zich mee te vermaken. Nog on bewust van het gevaar, dat haar dreigde, zat de groe zelige, grijze kat ineengedoken op een kozijn van een raam, rillend, als de koude windvlagen langs haar streken, nu en dan klaaglijk miauwend en schichtig- angstig rondstarend. Echter in rust toch nog! Maar lang zou die rust van de kat niet meer duren. Reeds naderden de eersten van de jongensbende haar, gereed om met alle listen, waarover zij beschikken konden, de kat, nieuw voorwerp van vermaak, te sar ren en te plagen. Maar op het juiste oogenblik merkte de kat het gevaar, haar lenig lijf gleed van het kozijn en rende weg om de jongens te ontkomen. Het werd nu een fcrmeele jacht. Met platte ooren rende het dier heen en weer, opgejaagd door een tiental kwa jongens, bijna geen uitweg meer wetend op het laatst, eindelijk in een hoek gedreven, angstig ineengedoken nu weer, ooren strak langs den kop, poot eenigszins opgeheven om zich te verdedigen, krijschend en bla zend van angst als een stok haar aanraakte, driftig de nagels erin slaand, niet wetend, welke stok het eerst te moeten ontwijken, want van alle kanten ont ving ze porren en duwen. Toen vond één der beulen iets anders uit. Met vereende krachten werd het dier naar den kant van de gracht gedreven, een schop, en het arme beest lag in het vieze grachtwater. In doodsangst trachtte het zich tegen den wallekant op te werken, maar steeds stond er één van haar beulen gereed om de kat met een stok terug te duwen, of haar een harden slag op den kop toe te dienen. De krachten begonnen haar door inspanning en pijn te begeven, tot er in de verte een politie-agent aankwam en de „dapperen op de vlucht sloegen. Bibberend en rillend kon toen de kat tegen een paal opklauteren en zocht zij tegen de huizen een hoekje, waar ze eenigszins beschut was tegen de windvlagen, die haar met vernieuwde woede teis terden. In de mondaine dancing heerscht een geanimeerde stemming. Een moderne jazz-band overstemt het ge-

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1927 | | pagina 12