„Ons Zeeland" verhalen
De Weduwnaar
ONS ZEELAND
11
Ik acht de mogelijkheid niet uitgesloten, dat in deze
vereeniging zitting hebben: het college van B, en W.,
de gemeente-ontvanger, het bestuur van de sociëteit
,,Leg een kaartje en drink een klaartje", de plaatse
lijke afdeeling van vreemdelingenverkeer.
Ik ontken, dat Cadzand een gemeente zou zijn, die
geacht kan worden te beantwoorden aan het door de
vereeniging tot werving van renteniers beoogde doel.
Want:
Cadzand bezit geen eigen dagblad, welks redactie
de waarde van ingezonden stukken kent, het heeft niet
genoeg „brandende" kwesties, die om advies schreeu
wen, de straten en wegen en andere zaken van ge
meentelijke bemoeiing zijn te goed in orde, dat er aan
merkingen op gemaakt zouden kunnen worden; voorts
bevindt zich binnen de bebouwde kom geen plantsoen
met banken, vijver en eendjes,
Resumeerende concludeer ik, dat Cadzand een vlie
gertje heeft opgelaten, dat nooit behoorlijk staan kan.
Reden waarom den renteniers en gepensionneerden in
diverse steden en dorpen geadviseerd wordt hun woon
plaatsen niet te verlaten alvorens er inderdaad in
Zeeland een plaats naar hun aanwezigheid solliciteert,
van welke verwacht kan worden dat zij werkelijk de
klap op de provinciale vuurpijl is.
Vooralsnog zitten zij, die de jaren der grijsheid en
rimpels slijten, al filosofeerende over den arbeid in het
verleden, het weer, de politiek, de toestanden en de
buren van het heden, nog nergens op den schopstoel.
Sympathie-betuigingen met het plan binnen afzien-
baren tijd een der Zeeuwsche gemeenten tot gezel
lige plaats voor renteniers te proclameeren en haar
vervolgens den naam te geven „Renteniers-zand", wor
den inmiddels gaarne afgewacht door
EGO, (pensioen-gerechtigde).
Men kan niet altijd groot, wel altijd nuttig zijn.
Gelijk de oogst niets anders is dan ontwikkeling van
de levenskiem in het gezaaide, zoo is ook het loon
van het goede niets anders dan de natuurlijke vrucht
van het goede.
Zoo trouwde Antje, en. nog wel een schoen
maker! Dat bedrijf had Stap in het doofstommen-
instituut geleerd en door die inrichting royaal begif
tigd met compleet gereedschap, kon de brave, voor
Antje tè brave man, terstond zijn bedrijf openen. Een
ruim voldoende bestaan scheen hem dat bedrijf te zul
len schenken, want in 't begin stroomden de klanten,
nieuwsgierig en sensatie-belust als ze waren, toe. Maar
helaas, lang duurde dat niet. Stap kende het fijne
van zijn bedrijf niet, en Antje, in haar nog nimmer
beteugeld egoïsme, vroeg dergelijke enorm hooge prij
zen, dat de eerst zoo welwillende klanten de een na
den ander verdwenen, niet meer terug kwamen, het
bedrijf binnen twee korte, voorbij vliegende maanden
totaal aan de vlakte lag en het hem zoo dierbaar ge
reedschap door Stap verkocht moest worden. Waar
mee hij zich vroeger, voor boerenschoenen dan, een
ruim bestaan kon verwerven, werd door Antje binnen
angstig korten tijd verwoest. Stap klaagde niet
in zijn stom vingerspreken tegenover zijn vrouw, die
dat ook op een instituut geleerd had, en die pruttelde
en bromde tegenover de niet-begrijpende buurvrouw,
dat „hij een slechte, luie man was".
Toen moest Stap, door nood gedwongen, boeren
arbeider worden, en mocht het hem gelukken een boer
te vinden, die hem met oneindig groot, schijnbaar on
uitputtelijk geduld, gebruikte als „Manusje-voor-alles.
Stap moest de door paardenhoeven bekleide stallen
aanvegen, moest de knorrende varkens voeren, de luid-
kakelende kippen en ruzieënde hanen graan geven,
moest den grooten, met bloemen overstroomden tuin
schoffelen en netjes harken, moest rijp-gele boontjes
plukken, enz. enz., allemaal kleine, onbenullige dingen,
die Stap schijnbaar zeer tevreden deed. Trouwens als
Stap nog eens ooit ontevreden mocht zijn, dan had
hij het slechts in stom vingerspel kunnen zeggen aan
zijn vrouw, maar nimmer deed hij het, want in het
norsch-ontevreden gezicht van zijn steeds ronder en
dikker wordende vrouw lag het onuitgesproken, maar
duidelijk te lezen verwijt.... overbodig te zijn....
En Stap, klein en nietig als hij zich gevoelde, was
uitermate tevreden, wanneer hem een bord schraal
eten werd toegeschoven, en hij dacht er niet aan, in
zijn wereld- en menschen-niet-begrijpen, dat het mo
gelijk was, dat er in zijn huis, waarvoor hij de zoo
veel mogelijk klein gehouden huur verdiende, een
ander soort eten werd bereid van allerhande lekker
nijen, die de bemoeizieke buurvrouwen de opmerking
deden maken, dat „de Staps zienen d'r ook goud van
at'n", en die allen in. Antje's mond verdwenen.
Zoo iets kon stap niet denken, en hij was blij, dat
hij dat eten ontving en als dank daarvoor na zijn
hem vermoeiende werk op de boerderij, allerlei an
dere, door Antje niet gedane werkzaamheden mocht
verrichten, of het zwaar bepakt venterskarretje mocht
schuiven, terwijl zijn vrouw in een licht mandje de
dagelijks noodige waren uit hun klein opgezet krui
denierswinkeltje naar de verschillende klanten en be
gunstigers bracht.
Als ze door het dorp trokken, Antje voorop, met
haar anders altijd norsch gezicht in een vriendelijke
verkoopdag-plooi getrokken, gevolgd door Stap, zuch
tend achter het karretje, dan viel het verschil al heel
erg duidelijk in 't oog. Stap magertjes, zwakjes, hol-
wangig, toch gedwongen te werken, en Antje, voldaan
vet, lui en gezond. Dan schudden velen meewarig het
hoofd, en zei men: „Stap hèt lepelzaikte, Antje èt
hom d' ail boudel op", en hadden velen de ventende
vrouw gaarne teruggezonden, maar deden ze het niet,
enkel om den armen man, die dan misschien in 't