Schetsen uit Zeeland. Koning Willem III en Zeeland 10 ONS ZEELAND door JAN VERMEER. Van oudsher heeft Zeeland den naam gehad van Oranje-gezind te zijn en werkelijk niet alleen den naam. Bij onderscheidene gelegenheden heeft het ge west de laatste drie en een halve eeuw zijn gehecht heid aan het Oranjehuis metterdaad bewezen. Na Den Briel waren Veere en Vlissingen de eerste steden die zich in 1572 aan de zijde van den Prins schaarden, en zoowel in 1672 als in 1747 ging de beweging ten vcordeele van den Oranjevorst van Veere uit, dat in zijn strijd tegen de regenten en vóór Oranje geheel het gewest achter zich wist. Het is dan ook niet te verwonderen, dat de vorsten uit het Oranjehuis graag in Zeeland waren, waar zij zich omringd wisten van een hun sympathiek gezinde bevolking. Bij vele gelegenheden in vroeger of later tijd trad deze wederzijdsche aanhankelijkheid op dikwijls treffende wijze aan den dag, zoo onder andere toen koning Willem III in 1862 onze provincie bezocht, waarvan ik in onderstaande regelen wat wilde ver tellen. De eerste keer dat Willem III in Zeeland kwam, was in Augustus 1841, toen hij als vier-en-twintig- jarige kroonprins zijn vader, koning Willem II, naar Vlissingen vergezelde, bij de onthulling van het stand beeld van De Ruyter. Tien jaar later, in Juni 1851, bezocht hij, bij gelegenheid van het zesde Nederlandsch landhuishoudkundig congres, dat toen in Goes werd gehouden, den Wilhelmina-polder en een klein ge deelte van Zuid-Beveland, evenwel zonder eenig cere- moniëel of verder oponthoud. De koning overnachtte toen op zijn stoomjacht, dat aan het veer te Wol- faartsdijk was blijven liggen. Weer zou het tien jaar, en langer duren, eer de ko ning, ditmaal officieel, Zeeland nogmaals bezocht. Van 21 tot 30 Mei 1862 vertoefde Willem III in onze pro vincie, en ditmaal kregen de Zeeuwen volop gelegen heid van hun Oranjeliefde blijk te geven, Het begon al terstond bij de aankomst in Zeeland. Nauwelijks was het koninklijk jacht,waarmede de koning en zijn gevolg dien morgen van Rotterdam was vertrokken, het Zijpe opgevaren, of het zag zich omringd door een vloot van drie en vijftig hoogaarzen, bemand met en kele honderden visschers en schippers van Bruinisse. Hoewel het midden in Mei was, was het weer onstui mig; de wind blies de witte zeilen bol, deed de golven hoog opzwalpen tegen de kielen en trachtte de kreten, waarmede de varensgezellen hun koning het welkom in Zeeland toeriepen, te overstemmen. Begeleid door dit eere-escorte bereikte het jacht den steiger aan het veer, waar de koning werd begroet door den commis saris der provincie, de Gedeputeerde Staten en enkele andere autoriteiten. Onder storm, regen en hagel voer men vervolgens naar Middelburg, waar omstreeks zes uur in den avond de vlag van den Langen Jan werd ontplooid, ten teeken dat het koninklijke jacht de ha ven was binnengeloopen. De zon was inmiddels weer doorgebroken, de wind had de donkere regenwolken uit elkaar gejaagd en zoo reed de koning, onder het gebeier van het carillon naar de Abdij, sinds eeuwen de verblijfplaats van alle vorstelijke personen die Mid delburg bezochten. In de tien dagen die de koning in Zeeland door bracht, heeft hij de geheele provincie bezocht, tot St. Philipsland toe. De beschrijving van dit bezoek vormt een heel boekdeel, en men zal het mij dus ten goede houden dat ik mijn lezers niet vermoei met het relaas van alles wat Willem III in deze dagen te zien en te hoeren kreeg: de versieringen en illuminaties, de ein- delooze reeks toespraken van burgemeesters en voor zitters van alle mogelijke vereenigingen, de talrijke déjeuners, diners, soupers, collations en soireé s waar op men hem vergastte, de bezoeken aan scholen en bezienswaardigheden, en last not least de liederen, hem toegezongen door schoolkinderen, weezen, hoorn blazers van het tweede regiment infanterie, kantwerk stertjes, leerlingen van muziek- en zangscholen, schip pers, dijkwerkers, enz. Wanneer men de lange rij liederen naleest waarin de Zeeuwen toentertijd hun blijdschap over 's konings bezoek uitten, zou men haast de gedachte krijgen, dat onze voorouders wel zeer zanglustig waren. Eenmaal wist de koning deze hulde te verhinderen. Toen hem n.l. bij zijn bezoek aan de Middelburgsche armenschool om toestemming ver zocht werd tot het laten zingen van een lied, gaf de koning ten antwoord dat hij liever eenige schriften van de leerlingen wilde zien en hun wat vragen over het een of ander vak. Zoo gebeurde dan ook, de koning kreeg wat schriften te zien en stelde enkele vragen over de vaderlandsche geschiedenis. Een en ander liep naar genoegen af, al zal het voor de kinderen ongetwijfeld een teleurstelling zijn geweest dat ze nu niet mochten getuigen, met de woorden van het Middelburgsche dichter-gemeenteraadslid mr. A. F, Sifflé, van de blijdschap van ,,'t ontluikend kroost der armen", en de woorden „En de koning, hoe verheven, hoort ook naar der schaamlen zang", ditmaal niet bewaarheid werden. Maar dit was dan ook de eenige keer dat de koning zijn lot ontging, en de overige welkomstliede ren hoorde hij geduldig aan. Het uitvoerige relaas van al deze plechtigheden en festiviteiten sla ik dus over, en vraag alleen aandacht voor enkele episodes uit deze dagen, die niet geheel oninteressant zijn. Want aan zulke heeft het tijdens dit hezoek aan Zeeland niet ontbroken. Willem III was iemand die zich gemakkelijk en met een zekere vlotheid onder zijn volk bewoog, en zich bovendien onder de Zeeuwen best thuis gevoelde. Dit bleek o.a. bij zijn bezoek aan Westkapelle, waarvan een oogge tuige het volgende aardige voorval meedeelt. Toen de koning zich naar den beroemden zeedijk wilde bege ven, om dit toonbeeld van vernuft en volharding te be zichtigen, nam hij uit de vele bouquetten, die hem on-

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1927 | | pagina 10