HET JOURNAAL |P
VAN PHILEMON ZIJDEWIND
12
ONS ZEELAND
eens vriend, de eene dienst is de andere waard en
daarom hoop ik, dat je dit wel van mij present wilt
hebben". Met deze woorden haalde de koning een
prachtigen sigarenkoker uit den zak en bood dien den
behulpzamen man aan, die het geschenk met een een
voudig: „Nou, nou, ik dank je wel", in den zak stak.
„Maar weet je nu wel van wien je dat krijgt?" vroeg
de koning hem vervolgens. „Neen", antwoordde de
dijkwerker, „maar ik wil wel eens weten wie je dan
bent." „Wacht," sprak de koning lachende, terwijl hij
zijn handteekening op een blaadje uit zijn portefeuille
schreef en het den boer aanbood, „leg dat nu in den
koker en dan zult ge bij gelegenheid wel eens hooren,
wie ik ben." Eerst toen scheen de man, die nog altoos
meende, dat bij iemand uit het gevolg voor zich had,
te begrijpen dat het de koning zelf was, maar eer hij
van den schrik was bekomen, was Willem III reeds
uit het gezicht.
(Wordt vervolgd
Mr. J. H. de Stoppelaar, Willem III in Zeeland.
Middelburg, 1863. Veel van het onderstaande is
aan dit werk ontleend.
(Gecondenseerd extract)
2 Februari. Hedenmorgen een wandeling makend
door Middelburgs straten, getuige geweest van een
heviglijke botsing tusschen wielrijdster en wielrijder,
op den hoek van MarktLange Delft, welke aanrijding
tot gevolg had, dat de wielrijdster tegen een gedeelte
der buitenzijde, van den winkel der firma Den B.,
en vervolgens het beschermende glas verbrekende, tot
in het prentbriefkaartenkastje doordrong, nochtans
zonder een vinger naar den inhoud uit te steken.
Getroffen door deze eerlijkheid, alsmede bewogen
door meelijdend hart, juffrouw aangeraden op een
blauwen steen te niezen, als zijnde een ouderwetsche,
maar heilzame remedie tegen schrikgevolgen.
Hedenavond van dit ongeval ook kennis genomen
uit plaatselijk blad, wat verzekerde, dat hier van geen
persoonlijk ongeluk sprake mocht zijn; blijkbaar in
lieve attentie tegenover gedupeerde dame,
3 Februari. Hedenmorgen den dag begonnen met
ontbijt en daar Liesbeth wel sprak, maar geen ant
woord verlangde, me verdiept in provincienieuws van
gewestelijk blad. Met groeiende verontwaardiging ge
lezen, de tribulatiën van het minnende paar te Axel,
dat behalve met ouderlijke tegenwerking, nu nog
belaagd werd met hagelschoten. Bedrijvers hadden
moeten bedenken, dat dergelijke euveldaad in dezen
zachten winter, werkelijk een tarting der elementen
is. ('t Weer vandaag reeds veel guurder).
Ook met verbazing kennis genomen van wat den
hofstede-houder I. L. te Zuidzande overkwam. Ge
noemde heer, miste dezer dagen, op zekeren morgen,
drie konijnen en een rijwiel en kon toch, met de hand
op zijn hart, aan de onderzoekende politie verklaren,
nimmer zijn huisdieren in 't fietsen bekwaamd te
hebben. Wel hoort men tegenwoordig van vreemde
dingen gewagen!
4 Februari. Met veel mededoogen in ochtendblad
gelezen, dat de Vlissingsche politie een liedjeszingende
zwerver heeft aangehouden, die gesignaleerd stond
in 't Politie-blad, wegens verdenking van diefstal in
Hamburg. Iets in mij zeide, dat deze man onschuldig
is. Wat was dat? Daar had ik 't! Ben terstond naar
Vlissingen vertrokken, zonder Liesbeth iets mede ie
deelen. Wanneer ik bij terugkeer kon vertellen, een-
evennaaste gered te hebben, zou zij trotsch op mij
zijn. (Gedachtengang)
Te Vlissingen den commissaris in alle bescheiden
heid kond gedaan, dat er 'n vergissing begaan was,
en op verbaasde vraag geantwoord, dat booze men-
schen immers geen liederen hebben. t Onmogelijke
mogelijk bevonden: de commissaris zelfs hierdoor niet
te overtuigen, wel beleedigend geglimlacht. Moet. ik
dan nu ook weer twijfelen aan mijn klassieke opvoe
ding? Heb me voornaam verwijderd. Daarna zeer
getobd over de kwestie, hoe ik mijn gek figuur moest
redden voor Liesbeth. Enfin, 't is achter den rug; heb
reden te hopen van voorgevoelen voortaan verschoond
te blijven.
5 Februari. Kreeg vanmorgen met eerste post een
vereerende uitnoodiging om 'n demonstratie bij te
wonen, die hedenmiddag te Goes wordt gegeven met
handbrandbluschapparaat. Zag aan Liesbeth haar ge
zicht dat er niets van zou kunnen komen, wat ik
begrijpen kon, na mijn ervaringen van gister en hooge
reiskosten. Toch viel t mij mee, dat ik convocatie in
handen kreeg. Om mijnerzijds de toenadering niet te
belemmeren, besloot ik niet te gaan. Feitelijk is demon
stratie van bovengenoemd soort ook geheel overbodig.
Grootmoeder zei vroeger al, dat men bij brandwonden
aan de hand, dit lichaamsdeel 't allerbeste achter het
oor kon houden, en dat heb ik juist bevonden.
Beter konden heeren uitvinders 'n beenbrandblusch-
apparaat ontdekken, vaak toch leest men van spuit
gasten, dat zij den brand onder de knie kregen en
dit gewricht achter het oor brengen, gaat bij velen
zeer moeilijk, bij anderen in 't geheel niet.
6 Februari. Met postdirecteur een middagwande
ling gemaakt. Geestig causeur en voortreffelijk waar
nemer. Toen we den Zuidwal passeerden, gezien hoe
een via lager wal te water geraakte auto, door een
zelfde vehikel, weer op den weg getrokken werd, welke
gebeurtenis terstond aan postdirecteur de opmerking
in den mond gaf, dat moderne en nieuwe tijd toch
dikwijls verbetering in de zeden gaven en na mijn
verwonderden blik te hebben gezien, terecht er op
gewezen, dat men vroeger boerenwagens, in gelijke
omstandigheden, nooit dergelijke solidariteit zag ten
toonspreiden. Dit treffend gezegde gaf mij veel stof
tot denken.
Aan 't avondmaal moest Liesbeth streng optreden
tegen Jossie, onzen jongste, die geen kwatta-strooisel
wilde eten, wijl Beppie hem medegedeeld had, dat dit
voedzame voedsel, de oorzaak was van zijn mid-
jaarlijksche zomersproetjes.