ONS ZEELAND
7
Maar niet alleen voor landbouw- en veeteelt-doel
einden gaan tegenwoordig talrijke ladingen stroo de
grens over. Het aantal boom- en bloemkweekerijen in
en om Gent, neemt steeds toe.
Daar is gebrek aan dekmateriaal en ook in deze be
hoefte tracht men te voorzien door aankoop in
Zeeuwsch-Vlaanderen.
Die Gentsche kweekerijen hebben nog meer noodig,
en wel stalmest. Ook dit artikel wordt hier den laat-
sten tijd vrij druk opgekocht. De verzending geschiedt
van hier uit heel gemakkelijk, n.l. per spoor.
De prijzen, die voor stroo en mest gemaakt worden,
schijnen zeer bevredigend te zijn.
De Zeeuwsch-Vlaamsehe paardenfokkers hebben
eenige hoop, dat in de naaste toekomst de vraag van
België naar eerste klas paarden wel zal toenemen.
Momenteel is de handel in paarden wel slap te noemen,
maar de hoop op beterschap in dezen toestand is niet
geheel ongegrond.
Zoo krijgt ons district dus weer, evenals vóór den
oorlog, meer connecties met België. We zijn hier nu
eenmaal op dit land aangewezen, trots alle pogingen,
die men wel wil aanwenden maar waarvan prac-
tisch zoo weinig terecht komt om Zeeuwsch-Vlaan
deren weer naar het Noorden zich te doen oriënteeren.
Ook voor amusement is er op het oogenblik een
sterke trek naar België, speciaal naar Gent en Selzaete
waar te nemen. Straks, met den zomer, zien we 't om
gekeerde weer gebeuren. Dan komt een groot aantal
Belgen naar Zeeuwsch-Vlaanderen om er hun hartje
op te halen. Z, V.
.het komt me voor, dat het ongeluk op den on-
bewaakten spoorwegovergang bij Rilland-Bath (waarbij
de coupé, waarin zich de directeur-generaal Kalff der
spoorwegen en twee hoofdambtenaren bevonden, door
een autobus bestormd werd) eenigermate doet denken
aan de wijze van rechtplegen, zooals deze vele eeuwen
door onze weinige zachtzinnige voorvaderen practisch
werd beoefend.
Als u vaster in het vaderlandsche geschiedenisboekje
stond, zou u uitroepen: Juist". Nu echter fronst ge
nadenkend het voorhoofd en weet voor de zooveelste
maal, dat het verkeerd geweest is uw schooljaren door
gebracht te hebben al peinzende op middelen, die des
meester's haren vroegtijdig van kleur konden doen
veranderen.
Ik bedoel het z.g. godsoordeel, spijpelende geschie
denisleerling, in vroegere jaren het onfeilbaar middel,
dat iemand schuldig of onschuldig verklaarde. In de
dagen der oudheid, toen de verantwoordelijke perso
nen minder op zichzelf vertrouwden dan thans de
knaap, die zich één keer in de drie weken scheert, be
handelde men een verdachte een ietsje anders dan
tegenwoordig de gewoonte pleegt te zijn. Men sloofde
zich niet uit om het bewijsmateriaal te verzamelen, dat
de schuld van iemand kon aantoonen, men maakte er
zich met een Jantje van Leiden af en vertrouwde dat
andere en grootere machten dan de menschelijke over
de juistheid van het vonnis zouden waken. Werd
iemand aangeklaagd van diefstal b.v., dan liet men
onder zijn vermoedelijk lange vingers een lustig vuurtje
knetteren; bleek dat de vlammen vleeschbegeerig wa
ren, dan luidde de uitspraak: schuldig, tastte het vuur
de hand niet aan, dan besloot men tot: „valschelijk
beticht".
Behalve het vuur en het water speelden tal van
andere zaken in de oudheid een rol van beteekenis in
de rechtspraak. Wij zijn van deze methoden, dank zij
onze beschaving, reeds lang teruggekomen. Enfin u
weet dat.
Was dat niet het geval geweest, dan zou de gemeen
schap voor de onbewaakte overwegen ongetwijfeld het
godsoordeel toegepast hebben. Ik stel me dat als
volgt voor:
Nadat het spoorwegbesluit ettelijke slachtoffers had
gemaakt, was de groote „men van oordeel, dat er een
aanklacht tegen de spoorwegdirectie moest volgen. Al
dus geschiedde, op zekeren dag vond de directie op
hare schrijftafels een ellenlange beschuldiging van het
breedsprakerige Nederlandsöhe volk, die samen te vat
ten zou zijn in de woorden: ,,Wij gelooven, dat uw
maatregel den dood van velen op het geweten heeft.
Als de directie der N. S. de onbewaakte overwegen
niet opheft maakt zij zich schuldig aan een misdrijf."
De directie schudde het hoofd, wenkte een typiste
en deze tikte aan de inwoners van Nederland de tijding
als volgt: „Wij ontkennen alle schuld. De onbewaakte
overwegen zijn niet gevaarlijk. Als er een ongeluk ge
beurt is dit te wijten aan onoplettende voetgangers of
bestuurders. Het in den trein reizend publiek is ten
alle tijde veilig.
Het volk, fel verontwaardigd over dit epistel, stak
de koppen bijeen, het vergaderde en ten slotte steeg
de kreet op: „Het godsoordeel". Het was de volgende
medsdeeling die aan de directie der N. S. werd ge
zonden: „Gij verklaart de onbewaakte overwegen voor
ongevaarlijk, wij noemen ze moord-instellingen. Wij
zullen van onze meening terugkomen als het godsoor
deel het tegendeel bewijst. Daartoe moet de directeur-
generaal uwer instelling en enkele hoofdambtenaren in
een trein stijgen en een reis van circa 5 a 6 uren maken
ever diverse onbewaakte overwegen. Verlaten zij den
trein zonder dat er iets gebeurd is, dan leggen wij ons
bij uwe uitspraak neer. Zoo er wel iets gebeurt, dan
eischen wij opheffing van de onbewaakte overwegen."
De directie van N. S. dit lezende, grinnekte, wreef
zich de handen en zei: „Dat kan gebeuren. Dat loopt
altijd goed af."
Zij steeg in een le klasse coupé en liet zich naar
Vlissingen vervoeren. Tot Rilland-Bath ging het goed
toen
De rest weet ge.
Vervolg op bladz. 10