Echte Zeeuwsche Boterbabbelaars
J. B. D1ESCH'
„Ons Zeeland" verhalen
De Weldoener,
door
J, P, BALJE,
14
ONS ZEELAND
De Zeeuwsche Vereeniging te Utrecht heeft dezer
dagen gejubileerd. Ter gelegenheid van dit festijn
werd bovenstaande foto van het bestuur vervaar
digd, Van links naar rechts, zittend: mej. Zwenne,
de heer v. d. Moer (voorzitter), mevr. Pol, staande
de heeren van Balen, Augusteijn, Schrijver, Vos.
MET GOUD BEKROOND
Alleen echt met het merk J. D.
CHOCOLATERIE „IN DEN ZOETEN INVAL"
LANGE BURG C 110 MIDDELBURG
Bestellingen boven f 2.50 franco
Heeren Winkeliers vraagt prijsopgave en monsters
„Vermoei je niet te veel, beste vriend, blijf kalm
liggen," sprak James Borden binnentredend, terwijl
hij de natte sneeuw van zijn jas schudde en met mede
lijdende blik den zieke in bed aankeek. „Ik heb^ de
boodschap aan deni kunsthandel gebracht en de eige
naar zeide mij, dat de kooper juist vandaag weer zou
komen en hij dan uw verzoek zou overbrengen. Dus
vermoedelijk zal je hem vanavond hier zien.
Tevreden zakte Char'es Crompton in de kussens
neer. „Dank je," mompelde hij zacht. Toen, zijn
vriend wat dichterbij wenkend, ging hij voort:
„Je zal wel verwonderd zijn, dat ik een volslagen
vreemde zoo graag aan mijn sterfbed wil zien. Dat
het mijn sterfbed is, behoef je niet te verbloemen,
James," dwaalde hij af, toen hij zag, dat James Bor
den bij dat woord een afwerend gebaar maakte, „maar
enlin, ik aanvaard de dingen, zooals ze komen, mijn
leven was de laatste jaren niet zoo rooskleurig, dat
ik ernaar verlang nog langer tijd zoo voort te gaan.
Maar het weinige, dat het leven mij in die laatste
jaren nog bood, heb ik, behalve aan jouw vriend
schap te danken aan den vreemdeling, den ge-
heimzinnigen Mr. Rawlinson.
Laat ik je regelmatig vertellen. Een jaar of tien
geleden was ik gelukkig. Ik had een vrouw waar
ik jou nooit over verteld heb -en een baby, een
lief, blond meiske van drie jaar. We hadden vol
doende om onbekommerd te leven, doch er was één
schaduw: mijn vrouw was actrice en ik was razend
jaloersch. Ik had haar onuitsprekelijk lief, maar tel
kens waren er kleine scènetjes, daar ik haar bezwoer,
dat beroep op te geven. Zij weigerde, daar het vol
gens haar een roeping was.'
Een bittere trek kwam op het gelaat van den zieke.
In zijn stem was onderdrukte smart en haat, toen hij
vervolgde:
„Ons kleine meisje werd ziek. Bronchitis. En Lucy
stierf op een avond, dat haar moeder tooneelspeelde
Ik was gek van smart en woede. Ondanks haar smeek
beden heb ik haar de deur uitgeworpen. Meerdere
malen kwam ze terug, smeekte mij, haar weer bij mij
te nemen, maar als ik zwak dreigde te worden, stelde
ik mij het gezichtje van de kleine Lucy voor, zooals
ik haar dien avond in haar benauwdheid gezien had,
en dat verhardde mij! Toen kwam ze niet meer
terug.
Vanaf den tijd, dat mijn vrouw en kind voor mij
verloren waren, dateert mijn ongeluk. Niets gelukte
mij meer. Mijn schilderijen werden slecht, ik vond er
geen koopers meer voor. Ik begon gebrek te lijden,
verwaarloosde mijn uiterlijk, had voor niets meer
interesse.
Totdat ik plotseling weer drie schilderijen tegelijk
verkocht! En de kunsthandel vroeg mij er om meer,
zei, dat een kunstliefhebber, zekere Mr. Rawlinson,
belangstelling voor mijn werk had, en gaarne andere
schilderijen van mij wilde. Ik ging weer harder en
beter werken, kon mij toen weer behelpen. Maar nooit
kreeg ik Mr. Rawlinson te zien. Nu ik echter ster
vende ben, zou ik graag mijn weldoener van de laatste
jaren bedanken en hem éénmaal willen zien.
Vermoeid door het vele spreken sloot hij de oogen
en sluimerde in. Zijn vriend bleef peinzend aan het
bed zitten.
Eensklaps schrok de zieke wakker. Hij had de voor
deur hooren openen en! staarde nu met gespannen aan
dacht naar de kamerdeur.
Langzaam ging deze open: een vrouw trad aarze
lend binnen, schreed toen in de richting van het bed.
„Jij," hijgde de zieke, „jij, durf je hier te komen,
durf je mijn laatste uur verbitteren, zooals je de
laatste jaren van mijn leven verbitterd hebt? Jij was
niet aanwezig toen je kind stierf, je hoeft ook niet
erbij te zijn, nu je man sterft!"
Met een snik viel de vrouw op de knieën voor het
bed, greep een hand van den zieke.
„Charles, kun je me niet vergeven? Ik heb er toch
zooveel verdriet door gehad! Toen jij me verstooten
had, werd het me pas duidelijk, wat ik verloor, en
langzamerhand heb ik een walg van het tooneel ge
kregen. Maar ik moest spelen, want jij wilde niet
naar rede luisteren, wilde mij niet meer bij je hebben.