„Ons Zeeland" verhalen
De Diamanten Broche
ONS ZEELAND
11
door
BAES PEELAND Jr.
Met teekeningen van
W. KERSTEN.
„Man", zei mevrouw Vraagteeken, terwijl zij haar
dunne lippen vast op elkaar perste, om daartusschen
de woorden als vuurpijlen weg te schieten, „ik zeg je,
het gaat zoo niet langer, het gaat zoo niet langer
HET Kftrt ZOO PpE'
En na dit klemmend betoog zakte zij met een kwij
nend gebaar in haar stoel terug.
Meneer Vraagteeken deed allereerst een poging om
zijn naam eer aan te doen, en toen dit mislukte, knikte
hij begrijpend en toegeeflijk. Begrijpend, omdat hij
deze tirade altijd minstens éénmaal per dag gedurende
zijn huwelijksleven had moeten aanhooren en alles
tenslotte went. En toegeeflijk, omdat dit de minst pijn
lijke manier was om de onbetwiste autoriteit van zijn
ega te erkennen.
Och, en ondanks haar stellige verzekering, dat het
zoo niet langer ging, was de wankele huwelijksboot
toch iederen dag ongedeerd uit den strijd te voorschijn
gekomen. Misschien telkens wat meer gehavend, ja,
zoo erg roervast was zij niet meer, en zeker zou een
tikje verf haar ook geen schade doen, maar en
hier kwam het in dit leven toch maar op aan tevens
was in die jaren gebleken, dat zij een soliede „fond"
bezat, een dat tegen een stootje kon en gemakkelijk
de leugenachtige bewering van de kennissen, die met
een smalenden glimlach van „een bodemloos vat"
plachten te spreken, kon tegenspreken.
En waarachtig, wanneer men trouwt dient men toch
te weten, dat de groote uitgaven beginnen bij de
eerste luiermand en pas eindigen: met de laatste graf
steen. (als dat de mijne dan maar is, dacht de
heer Vraagteeken met een bijna sluw glimlachje, en
deze gedachte was een zeer gezonde, want wie is niet
zoo altruïstisch om voor alle menschen grafsteenen te
willen koopen, wanneer men de zekerheid heeft er dan
.pas een voor zich zelf noodig te hebben?)
Meneer Vraagteeken keek eens naar zijn vrouw, die
met een (volgens hem ongemotiveerde) woede futuris
tische teekeningen in haar huishoudboekje zat te kras
sen, waarschijnlijk in de hoop hiermede het werkelijk
buitensporig hooge bedrag wat kleiner te maken.
,,'t Arme kind kon er toch ook niets aan doen, dat
ze zooveel noodig had", peinsde hij. „Hoe konden de
menschen toch altijd beweren, dat je in een groote
stad duurder leefde dan in een kleine? Net of je hier
twee winters lang met één mantelpak kon loopen, (in
zichzelf imiteerde hij bij deze onuitgesproken woorden
den toon van zijn vrouw), alsof je hier niet gebonden
was aan lidmaatschappen van vereenigingen die je
niets interesseerden, partijen waarvoor je den hemel
dankte wanneer ze afgeloopen waren, diners waarvan
je met een gestoorde spijsvertering en desondanks toch
met een leege maag terugkeerde en wie weet wat nog
al meer!"
„Daarover een brochure schrijven!" dacht hij, ineens
weer oplevend. Want het eerige zwakke punt in
meneer's financieele beleid was zijn zucht naar het
schrijven van brochures over de onmogelijkste dingen;
dorre vertoogen waarvoor hij nooit een uitgever kon
vinden en waarin hij alles luchtte wat hij tot zijn
vrouw niet had durven zeggen. Daardoor leefde hij
in een voortdurenden angst, dat zij ze zou lezen.
Maar sinds het reeds vrij onstuimig verloop der
wittebroodsweken was dat niet meer voorgekomen en
naarmate de belangstelling er voor verminderde, nam
het aantal steeds toe. En het kostte hem heel wat,
voordat zij goed en wel de plaats hunner bestemming
hadden bereikt: namelijk een verborgen hoekje in de
stoffige étalage van een of ander obscuur boekwin
keltje, waar zij door het publiek met een gerust hart
aan de vergetelheid werden prijsgegeven.
Meneer Vraagteeken zuchtte. Het leven was wel
hard! Ineens verteederd door deze waarheid wendde
hij zich tot zijn echtgenoote, die zich nu onledig hield
met een breinaald, die zij door de microskopisch kleine
gaatjes van het tullen tafelkleedje trachtte te mikken,
met de woerden: „Amelie, kindje!"
„Zeg liever of jij er raad op weet", was het aan
minnige antwoord.
Ontmoedigd zakte meneer in zijn stoel terug,
schrompelde ineen onder de vernietigende blikken van
zijn lieftallige wederhelft. Stilte. Mevrouw trok
scheeve plooien in het tafelkleed en kronkelige rimpels
in haar hoofdpijnachtig gezicht; meneer vroeg zich af,
of het mogelijk zou zijn wat geld van de dienstbare
te leenen voor zijn borrel op soos. Maar in die over
denking werd hij plotseling gestoord.
„Zeg, Max," klonk het op buitengewoon verzoenen
den toon.
„Zeg maar," vleide meneer, direct in denzelfden
toon vallend.
„Misschien heb ik een oplossing! Je weet, Oom
Komma.
„Nou, wat is daar mee?"