12 ONS ZEELAND ,,Je weet toch, dat hij kleptomaan is?" ,,En rijk!" De laatste woorden werden met zoo'n nadruk uit- gesproken, dat meneer even een visioen kreeg van openbulkende kisten geld. „Wat hebben wij daaraan lieve," zei hij op bedroef den toon, toen het visioen verdween. „Als jij wilt, veel," klonk het hem geheimzinnig tegen. En dan, langzaam, om de spanning grooter te maken: „Ik heb een plan, een magnifique plan „Vertel dan!" drong meneer ongeduldig. En mevrouw volgde voor de eerste maal sinds haar huwelijk een bevel van haar echtgenoot op. „Herinner jij je die diamanten broche, die ik een paar jaar geleden van Nicht Punt erfde? „Zeker, zeker, vrouwtje," haastte zich meneer, on aangenaam gestemd door de herinnering aan den dag, dat hij tevergeefs getracht had het waardelooze ding te beleenen. „Nu, die was valsch, weet je!" Meneer wist het. Mevrouw ging verder: „Ik dacht dat het erg in 't zicht zou loopen. Daarom heb ik het ding nooit gedragen." („En moest ik mijn dépit te boven komen door een armband met brillian- ten te koopen, die niet in t zicht liep, hoewel het wel in de gaten loopt dat die nog steeds niet betaald is") vulde meneer haar woorden halfluid aan, „Maar een paar weken geleden, toen ik bij mijn juwelier was omommeeen paar kleinigheden te koopen, beweerde die dat je bijna het onderscheid tusschen mijn valsche steenen en echte niet kon zien, „Zoo?" zei meneer argeloos. En nu vertelde ze hem haar plan, zoo slim bedacht, dat hij op zijn ouden dag werkelijk nog bewondering begon te krijgen voor haar vernuft. „Dus overmorgen geven wij een diner eindigde mevrouw op een gedecideerden jubeltoon, terwijl zij haar huishoudboekje met een fermen klap dichtsloeg. Het diner was in vollen gang. Het was een diner waar over gesproken zou worden, verzekerde de gast vrouw zich zelf, terwijl zij stralend van een trotsche vreugde, den feestelijk versierden disch overzag. En terwijl zij misschien de stemming een tikje for ceerde door haar wat would-be vroolijke gesprekken, wachtte zij kalm het oogenblik af, waarop een van haar gasten de goedheid zou willen hebben, over dia manten beginnen te spreken. Heeft er wel ooit een diner plaats gevonden waarop dit min of meer gevaarlijke onderwerp niet werd aan geroerd? Ongevaarlijk op een diner, dat men zonder eenig voorbehoud als smulpartij kan kwalificeeren, omdat daar de gewichtige taak de maag tot berstens toe te vullen, de gasten geheel in beslag neemt en geen tijd overlaat om een eventueele zucht naar haat en nijd bot te vieren, is het een zeer gevaarlijk terrein voor menschen welke eetpartijen frequenteeren, die men met den naam van diners bestempeld alleen ter wille van het feit, dat men daar in de gelegenheid is te be merken, dat men honger begint te krijgen wanneer het omslachtige menu, bestaande uit sterk gekruide spijzen (waarschijnlijk om een meer of minder slechte kwali teit te camoufleeren) is afgewerkt. Doch dit laatste was hier niet het geval. De gast vrouw had zich bij het samenstellen van haar menu laten leiden door het bekende motief: een spierinkje uitwerpen om een kabeljauw te vangen, een motief dat zij symbolisch had vastgelegd door dit gerecht een eereplaats te geven te midden der overige spijzen, waarbij zij dus de vrouwelijke onvoorzichtigheid be ging, de huid te verkoopen voordat zij den beer ge schoten had. Daarbij komt nog, dat zij er geen oogen blik aan had gedacht dat er manipulaties bestaan, waarbij men een zekere reputatie kan verliezen. Maar ook dit was vergeeflijk, want vrouwen denken nu eenmaal alleen aan wat zij reeds verloren hebben en wat zij nog kunnen winnen, maar nooit aan wat zij nog kunnen verliezen. Hoe het ook zij, naar aanleiding van de kabeljauw beging een enfant-terrible de onvoorzichtigheid om over oesters te gaan spreken, een delicatesse waarvoor de beurs van de gastvrouw bij lange na niet toereikend was geweest. Een tanige meneer vond het passend, gekscherend op te merken dat elke parel van haar brilliant collier zeker een souvenir was van de diners waarop zij oesters had gegeten, „pareloesters", zooals hij er ver klarend aan toevoegde, een geestigheid die het arme kind een blos naar de wangen joeg. Maar eerlijk heidshalve moet hieraan worden toegevoegd, dat de jonge dame in de meening verkeerde, dat de gedebi teerde geestigheid een bedekte toespeling was op het feit, dat haar collier uit simili-parels bestond en zij vermoedde dat de meneer dit gezien had. Naar aanleiding van dit gesprek verklaarde een oude dame, dat zij meer van briljanten hield. Terwijl zij dit zeide, hief ze als bezwerend haar rechter hand omhoog, waaraan een onwaarschijnlijk groote steen van genoemde soort schitterde en wat haar voorliefde daarvoor aannemelijk maakte. De tafeldame van den tanigen meneer gaf een onge vraagd maar vernietigend oordeel over den steen, toen zij langs haar neus weg zeide, dat er zooveel valsche briljanten in den handel waren. Het gesprek vond weerklank in den anderen tafelhoek, waar men saf fieren prefereerde, met uitzondering van een verlegen vrouwtje, dat voor de eerste maal aan den gastvrijen disch der Vraagteekens aanzat en zich geroepen voel de de gastvrouwe een complimentje te maken, waar van de oprechtheid buiten beschouwing mag blijven. „U hebt daar een prachtige broche, Mevrouw", zei ze met een lief lachje, en ze vervolgde op een toon die geen tegenspraak dulde: „Ik voor mij houd toch altijd het meest van diamanten!" De gastvrouw gaf een exquize glimlach tot bescheid. Want aller oogen richtten zich op het sieraad dat op haar zijden boezem pronkte. De hulde was alge meen en na lang aandringen liet zij zich overhalen het van meer dichtbij te laten bezichtigen. Het klei nood wandelde daarna de rij van gasten langs, terwijl

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1927 | | pagina 12