ONS ZEELAND
11
leeuwrik, Joculator God's, stort er onstuimige melo
dieën
Dit bekoorlijke pleintje, het is, met den somberen
torenromp ginder, al wat rest van wat in de midden
eeuwen was: een breede stad van bloeienden handel
en druk visschersbedrijf, die eigen munt sloeg en waar
angstvallig in de kapel van de groote kerk bewaart en
bewaakt werd het mirakelen wrochtende bloed van de
heilige Anna: Mude aen den Zwene.
Midden het pleintje rijst een monumentale, blauw
grijze steenen pomp, op wier voorzijde gebeiteld staat
een vliegende, tweekoppige adelaar. Het onderlijf van
den gedrochtelijken vogel eindigt in dat van een
leeuw-in-sprong. De borst wordt bedekt door een
wapenschild, waarop een groot zwart anker is afge
beeld, benevens een vlammende zon en een Turksch-
nationaal teeken: de maansikkel.
Deze maansikkel nu is oorzaak, dat den St, Annena-
ren den bijnaam van „Turken" heeft „geschonken" (de
bewoners van het
naburige Sluis be
weren dat men de
St. Annenaren niet
kwader kan maken
dan door hen uit
te schelden voor
„Turken").
Hoe dit Turksche
teeken op het wa
pen van Mude ver
zeild is geraakt?
De overlevering
zegt, ja, de
overlevering zegt....
Maar er is nog een
andere legende
van wier bestaan
wij nimmer had
den vernomen vóór,
in 1906, Mr. Frans
Erens' „Litteraire
Het verhaal van
chijnt mij zóómaar
De bekende pomp te St. Anna.
Wandelingen" het licht zag(en
Erens klinkt erg romantisch en
door den schrijver uit de lucht gegrepen.
Volgens Erens dan, verluidt het in de West-
Zeeuwsch-Vlaamsche streek, „dat in de middeleeuwen
Sint Anna ter Muiden door de Turken werd belegerd
en ingenomen na heldhaftig verweer en dat de Turken
niet alleen de huizen hebben verwoest, maar alle
mooie meisjes en vrouwen aan galoppeerende paarden
hebben gebonden en gevoerd naar de heete landen van
de opgaande zon."
En de legende? vraagt ge. Ik zal ze u verteken na
een korte, niet oninteressante inleiding.
Een paar jaar geleden, omtrent oogsttij, bracht ik
een bezoek aan den St. Ann'schen toren. Ik werd
geleid door den vader van den tegenwoordigen koster
van St. Anna, een out gedaghet man, forsch geschou
derd, gezond-rood van wezen en den bezitter van een
stel straffe, eerlijke kijkers.
Terwijl wij rustig door een koele laan toren toe
wandelden, verklaarde mijn cicerone mij, dat de thans
Ned. Herv. Kerk „in den Spoanschen tied een Room-
sche Kruuskerke" was.
Deze mededeeling bleek juist. De kerk van Mude
werd inderdaad (op het einde der twaalfde eeuw) in
kruisvorm gebouwd. Ze moet een waar meesterwerk
van middeneeuwsche bouwkunst geweest zijn en boven
dien schatten aan religieuze beeldende kunst bevat
hebben. In latere, tumultueuze tijden hebben Span-
joolsche kogels haar dusdanig geteisterd dat niets
meer van haar overbleef dan een stuk van den toren,
dat naderhand wellicht nog wat opgekalefaterd is,
maar zich momenteel aan ons als een door den on-
meedoogenden tijd, aan alle zijden, fel ingevreten,
reuzig steenbrok, een grauwe nuttelooze stomp,
voordoet.
Mij wijzend op een grasveldje, rechts van ons, ver
klaarde mijn gids mij nog: „en doar stoeng de bloed-
kapelle van Sinte Annoa, woarde' telken joar duuzen-
den menschen, van overal, noar toe kwoamen bee-
voarten."
Wij stonden vóór den triest-grootschen toren. Een
slot knerste. Een griezelig-kille lucht, een atmosfeer
'lijk uit de kelderspook-verhalen van Pol, woei ons
tegen. Wij bevonden ons in een hoog, spitsbogig ge
welf. Aan de vochtig-donkere muren hingen eenige
schildachtige, houten horden, welke veel-kleurige wa
penen voerden, toebehoorend aan adellijke geslachten,
wier telgen op deze plaats of begraven liggen, of eer
tijds de stede van Mude tot wone hadden. Een der
wapenen, bevond ik, vertoonde een treffende overeen
komst met het pompwapen. Ik verzocht mijn leids
man om inlichtingen daarover.
„Stréks," weerde hij beslist af, „we goan eerst effen
in 't kerkje kieken en dan boven in den toren
kom moar."
Hij opende een laag zijdeurtje. Wij betraden het
eigenlijke kerkje. Hagelwit zijn er de muren; zuide
lijk de stoeltjes;
proper geboend de
eiken „bochten".
Het kanseltje glimt
van de witte glans-
verf. Voorts hangt
er een koperen
kroonluchter met
sierlijk gekrulde
armen. Het kerkje
werd tijdens de
Hervorming, vol
gens mijn gids, uit
het puin van de
oude kerk opge
bouwd.
Nadat wij nog
een waarlijk artis
tiek bewerkte tin
nen doopvont had
den bewonderd,
aanvaardden wij
den tocht „noar boven". Langs een ruwe, deels weg-
gebrokkelde wenteltrap klom de oude man mij, moei
zaam hijgend, voor.
De oude Ned. Herv. Kerk,