IK WEET MET. BICCELMR? mm ONS ZEELAND 7 het komt me voor, dat wij Zeeuwen voor de diplomatie in de wieg gelegd zijn. Diplomatie is hoog en laag in ons gewest aangeboren. Als men een Zeeuw iets in de handen wil stoppen, dat hem maar zóó zóó lijkt, zegt hij niet: „Dank je wel, daar moet ik niets van hè. dat is niets voor mij." Hij doet anders: trekt een gezicht dat het midden houdt tusschen hevi ge instemming en felle afkeer en zegt: „Daar kon ik wel eens aardigheid in hebben, 'k zal er eens over slapen." Dat is diplomatie, want het doet denken aan de eerste lessen uit de hoogeschool der diplomaten, die leeren: „Het is geen visch, maar ook geen vleesch". Hoe hoog wij Zeeuwen op de diplomatieke ladder gestegen zijn, is prachtig gebleken op den dag dat de Eerste Kamer Jhr. van Karnebeek en de Belgische buren, die een oogje op de Schelde hadden, met een kluitje in het riet stuurde. Een ondiplomatiek volk zou de overwinning op een zaak, die ons gewest zoo nauw raakte en die in verband hiermede diep in het hart van eiken Zeeuw leefde (dat hebben onze cou ranten zelf gezegd) met vreugdekreten, met levendig vlagvertoon, met groote feesten, met vuurwerk en met treffelijke belangstelling hebben begroet, en zich daar mee de kans op den hals hebben gehaald onze Zuide lijke naburen in het militaire uniform te jagen. Wij waren wijzer, we kenden de waarde van de diploma tieke onverschiligheid, toen de uitslag van de stem ming in den Senaat bekend ging worden hokten we niet voor de bureaux der couranten samen, maar ble ven aan het werk. We deden alsof de zaak ons eigen lijk niet aanging, hoewel we dagen lang niet gegeten en nachten achtereen niet geslapen hadden van span ning over het lot van het verdrag, dat immers diep in de Zeeuwsche harten leefde. En toen de enkele ondiplomatieke Zeeuw, die het gewaagd had openlijk van zijn interesse te getuigen door een dagblad-redac tie naar den uitslag te vragen, met veel verve van de grootsche houding der Eerste Kamer getuigde, spron gen wij beter geschoolden in de diplomatie niet uit den band, we dronken ons geen roes van vreugde aan het welslagen der zaak die ons gedurende maanden alle belangrijke levensproblemen deed vergeten, we praal den niet met vlaggen, de muziekkorpsen schetterden niet den Senaat ter eere. We waren gewiekst, zeiden „zoo, zoo", precies alsof men ons verteld had dat het vandaag mooi weer was en dat het morgen waarschijn lijk ook mooi weer zou zijn, we gaven geen uiting aan onze felle emoties en de Belgen geen kans. Welk volk zou ons dit nagedaan hebben, noem me de provincie op, die zoo waardig en zoo tactvol het welslagen gevierd zou hebben van een zaak die zoo langen tijd zóó diep in de harten was gekoesterd als het verdrag met België hier is gedaan. die heerlijk.vara ffeureasmaakerc mchgoedkoop ió K.OFFI E „D E PAUW" Nu weet ik dat er onder mijn auditorium personen zijn, die aan de ontzaglijke interesse van den gemid delden Zeeuw in het bedoelde verdrag twijfelen. Hebb en zij dan niet de couranten gelezen, die het tegendeel beweerden, hebben zij niet gehoord hoeveel handteekeningen in ons gewest tegen het verdrag wer den verzameld. Heeft bovendien de practijk niet be wezen, dat geheel Zeeland met het verdrag naar bed ging en opstond? Kon men 3 maanden geleden al sigaren koopen, biertjes drinken, zijn baard laten af nemen zonder een breedvoerige uiteenzetting van de kwestie. Kon men vóór de vorige week iemand aan spreken zonder dat het verdrag in bespreking kwam, kon men zich op straat vertoonen zonder het liedje te hoeren dat bewees, dat ook in de harten van het „groote volk langs de publieke wegen" deze belang rijke kwestie een eereplaats innam. Wekte uw dienst meisje u 's morgens niet met het refrein van het zoete liedeke: „Weg met de Belzelingen, 't Scheldeland is van den Zeeuw". Gezien de reusachtige belangstelling voor het ver drag, had men wellicht op een grootsche betooging na de verwerping gerekend. Waarom dit niet geschiedde legde ik hierboven uit. Een bewijs dat het verdrag de massa zoo koud als een ijsco liet was het niet. Vormen duizenden hand- teekeriingen (en handteekeningen liegen nooit) niet het beste bewijs. EGO, (geroutineerd inzamelaar van handteekeningen voor diverse zaken).

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1927 | | pagina 7