REFFER5 ENPCEDEL5
Stembus.
Gij zijt nu vrouw
10
ONS ZEELAND
Stemlokaal, bekende zaken,
stedelijk groen tafellaken,
ettelijke vroede vaders,
geen debatten in hun aders.
Rood offreert Rechts, moppen tappend,
eikaars aardigheden snappend,
net of 't échte vrienden waren
dubbeltjes (geen klap-) sigaren.
Drommen kiezers, binnenkomend,
lachend stil kwaadaardig schromend.
Oude zieltjes, kippig glurend,
vreemd hun stembiljet beturend;
zakenmannen, forsche stappen;
Nurks: „dat zal ik nou eens lappen";
knap jong vrouwtje, wat bewogen,
stem-corn missie schuine oogen;
halflam oudje, heb erbarmen,
hangt in dochter's sterke armen;
'n candidaatsvrouw, die haar stem geeft,
ieder voelt, dat z'em aan hèm geeft,
'n blinde jongen, schuivend-schrijden,
aller oogen medelijden,
'n vriend helpt stemmen, zeer gewillig,
uitslag stemming: onverschillig;
viesgemande kwebbelvrouwen,
die vóór koffie stembus houwen;
Vader, Moeder met hun beiden,
voorhoofdrimpels door veel lijden,
menschen die door 't leven vechten,
welverdiende stembusrechten,
Stembus, mooie plaats voor velen
die in 't leven veel verschelen.
Bazen, knechten, dames, booien,
rijken, leelijken en mooien
hebben zonder standenhmder
één rantsoen: niets meer, niets minder,
zoo monteeren Zeeland's zaten
hun provinciale staten.
WILLEM TELL II.
Uit: De Terugkeer.
Gij zijt nu vrouw. Ik weet uw goede handen
in mijn handen zijn.
Haar rustige streeling koelt het woel'ge branden
der scherpe pijn.
Gij zijt nu vrouw. Ik weet uw diepe oogen
in mijne oogen zijn.
Mijn moegezworven ziel staat vreemd doortogen
van hunnen schijn.
Gij zijt nu vrouw, 'k Heb u mijn brood gebroken;
'k schonk u mijn goudsten wijn;
ik heb voor u de waak der lamp ontstoken.
Ge zijt thans mijn.
Het is de stonde, dat de luidste droomen
voorgoed verglij'n.
Gij zijt nu vrouw. Ik wist uw eind'lijk komen
Als gij zoudt vrouwe zijn.
JAN H. EEKHOUT.
.het komt me voor, dat ik de vorige week toe
vallig, een ontdekking heb gedaan (waren de grootste
ontdekkingen niet altijd het product van toevallig
heden?) die ik niet onder me mag houden.
Zit, hoort toe en overdenkt het geval.
Er wordt in breeden kring geklaagd over een tekort
aan altruïsme, over de onrustbarende vermeerdering
van het egoïsme, de geheele wereld is het er roerend
over eens dat de naastenliefde, de liefde van mensch
tot mensch in het gedrang gekomen is. Men eischt het
recht op zich uit te leven, de sterkte van geest ramt
den zwakken broeder, de gemeenschap vertoont groote
overeenkomst met een dub athleten die in den kamp
naar de eindstreep lak hebben aan alle wedstrijdvoor
schriften. Men trapt om te voorkomen dat men getrapt
wordt, het individu baant zich een weg door het leven.
Iedereen is van het tekort aan menschenliefde over
tuigd, iedereen weet dat dit de groote belemmering
voor de ideale samenleving vormt, iedereen acht het
hoog noodig dat zijn buurman zich gaat beteren, en dat
de menschenliefde naarstig beoefend wordt.
Doch thans ter zake, d.w.z. naar mijn ontdekking,
die de vorige week Woensdag op eigen bodem ge
schiedde. In de morgenuren van dezen gedenkwaar-
digen dag reeds viel het me op, dat de menschheid
er „bijzonder" uitzag hoe precies zou ik niet kunnen
zeggen. Men groette elkaar vriendelijker dan men
pleegt te doen, diverse, anders bijna ongenaakbare
personen die officieele functies bekleeden, hadden om
den mond den lieflijken minzamen glimlach, in de
oogen de vriendelijk tegemoetkomende glans welke op
de apostelen-schilderijen voor al het andere de aan
dacht trekken. Vóór de koffie al kreeg ik de gewaar
wording, dat er een sfeer van lieflijke en wijde ver
broedering in de straten stond. Nog sterker kwam dit
in den middag tot uiting, gebrekkigen en ouden van
dagen zag ik door blijmoedige en sterke jonge mem-
schen leiden, auto's stopten om vermoeide voetgangers
gratis te vervoeren, de uitnoodiging daartoe klonk als
een groet van een gelouterd, zich opofferend mensch,
hetgeen me tranen in de oogen perste. Gespierde kna
pen ondersteunden grijsaards, struische dochters liepen
hand in hand met aarzelend en moeizaam strompe-