BIGGELAAR's Zwerverssleed door J. P. BALJé. KOFFIE Boon voor boon ONS ZEElAND 13 Het valt licht, om in het nieuwe jaar luchtkasteelen te bouwen. Als altijd. Want volgend Oudejaar is het toch weer Sodom en Gomorrah. En pooters met kastanjes. Den heelen morgen had het gesneeuwd, doch tegen den avond was het gaan vriezen. Op den eenzamen, verlaten landweg liep de zwerver; eerder was het een zich-voortslepen, want urenlang was hij al op het pad. Zijn kleeren, die 's morgens door de sneeuw nat en doorweekt waren, zaten hem stijf en halfbevroren om het lichaam. Nu en dan ging er een rilling door 's mans leden, telkens weer struikelde hij over een oneffenheid van den weg, daar hij te moe en uitgeput was, om de voeten goed op te lichten, of gleed hij uit op de hard- bevroren sneeuw. Moedeloos, niet wetend waar den nacht door te brengen, hield hij aan op een lichtje, dat hij in de verte flauwtjes zag glinsteren: vermoede lijk het venster van een boerderij, misschien, dat hij daar onderdak zou kunnen vinden, als men hem ten minste niet door de honden het erf liet afjagen!! Wat leek het hem nog ver, dat lichtje, en wat wogen zijn beenen, als lood zoo zwaar. Misschien was het slechts een kilometer van hem af, maar minstens een half uur had hij noodig, om het huis te hereiken. Gelukkig, geen hondengeblaf „verwelkomde" hem. Zachtjes liep hij naar het verlichte venster: binnen hoorde hij vroolijk gelach en gezang. Er was bepaald feest daarbinnen, misschien een jaardag of een bruiloft. Mocht hij, de gore zwerver, de feeststemming verstoren, door om onderdak te vragen? Hij, de in lompen gehulde kerel, kon toch niet binnenvallen bij die feestende menschen, en hem door zijn verschijning herinneren aan de ellende van anderen, die ze mogelijk voor eenige oogen- blikken hadden vergeten, of waaraan ze wellicht zelfs nooit dachten! En als ze hem, verbitterd door de stoor nis, eens verjoegen, hem het nachtverblijf in de schuur weigerden? Dan moest hij verder en hij kon niet meer! Hoevele uren zouden hem van de volgende boerderij scheiden, waar hij immers een half uur over één kilo meter liep! Waarom zou hij niet trachten zonder vra gen in de schuur te komen, zij hielden feest daarbin nen, vermoedelijk zouden zij daar wel niet meer ko men, en morgen, als hij wat uitgerust was, kon hij, vóór de anderen wakker werden, verder gaan. Hij sloop naar de schuurdeur, welke hij zonder moeite kon openen. Wat leek het den verkleumden stakker hier warm! Tastend zocht hij een hoekje op, liet zich toen neervallen Verschrikt werd hij wakker. Een angstig voorge voel zei hem, dat er gevaar dreigde. Scherp luisterde hij toe, hij hoorde voetstappen buiten, sluipende voet stappen langs de schuur. Instinctmatig maakt hij zich kleiner, drukte zich dichter tegen den wand. Hij hoorde, hoe de deur van de schuur geopend werd, zag een kleine lichtstraal als van een lantaarn. Zou het misschien een knecht zijn, die hier nog iets te doen had, of de boel kwam controleeren voor den nacht? Hij besloot zich doodstil te houden, misschien werd hij niet opgemerkt. De onbekende scheen den weg in de schuur te kennen, doelbewust schreed hij naar één der wanden gelukkig niet die, waar de zwerver lag en bukte zich. Wat deed hij? De zwerver zag hem iets neerstrooien en een lucifer aansteken. Rook hij geen petroleum? Plotseling sloegen enkele vlamme tjes zachtjes likkend tegen den schukrwand en was het den zwerver duidelijk, dat hij met een brandstich ter te doen had! De zwerver was een arme stakker, door een ieder gemijd, door velen geminacht en ge schuwd, maar een misdadiger was hij niet! Hij sprong op, riep luidkeels om hulp, sprong toen op den brand stichter af, steeds schreeuwend om de aandacht van de menschen in de boerderij te trekken. Met een woedenden grom had de brandstichter, een stevige, ruwe kerel, zich omgedraaid en met een ge weldigen vuistslag wierp hij den vermoeiden stakker tegen den grond, waar deze roerloos liggen bleef. Doch buiten weerklonken haastige voetstappen, en de kerel had geen tijd meer om te ontsnappen. De oude boer en zijn zoon, die het geroep hadden gehoord, grepen den boef, en een hevige worsteling ontstond. De strijd was echter te ongelijk en eenige minuten later lag de misdadiger, gebonden met stevige touwen, op het boerenerf. Inmiddels had het vuur in de schuur om zich heen- gegrepen, maar gelukkig nog niet zoodanig, dat blus- schen onmogelijk was. Na een kwartier was men het vuur meester en eerst toen merkte men den bewuste- A. van DEN BIGOELAAR r, ro

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1927 | | pagina 13