14
ONS ZEELAND
En op de feesten, die uit zijn eigen beurs zouden
worden betaald, zou men hem dan als gastheer kun
nen tolereeren, „men" gaf hier immers het gewilde
cachet aan de festiviteiten en de aanwezigheid van één
zwart schaap tusschen zooveel witte, zou hun repu
tatie niet schaden.
Zoo ratelden de tongen in de stad.
De notaris bemerkte er niets van, eiken morgen reed
hij in zijn auto naar zijn verkoopingen en in het trot-
sche patriciërshuis troonde zijn koele vrouw, gaf jours
en afternoon tea's en trachtte haar man „omhoog te
halen". En het scheen te gelukken.
Al had men ook in den beginne den echtgenoot zoo
veel mogelijk op den achtergrond geschoven, wat deze
zich met het grootste genoegen liet welgevallen, op den
duur werd hij door zijn echtgenoote onder eenig voor
wendsel thuis gehouden en kwam hij als gast in zijn
eigen huis, op zijn eigen festiviteiten. Bijna 5 jaar hield
hij dit leventje vol.
Al zijn vermaken had hij er aan gegeven, zelfs de
meest intieme kaart- en drinkavondjes werden niet meer
met zijn tegenwoordigheid vereerd.
Maar het spreekwoord van den ouden vos was ook
hier van toepassing. „Wat drommel, ik ben een vroo-
lijke Zeeuw en geen stijve Hollandsche aristocraat",
mompelde hij op zekeren dag in zichzelf.
„Ik bedank er langer voor om door mijn eigen vrouw
in mijn eigen huis geprotegeerd te worden, opdat een
troep aristrocraten zonder één cent, mijn geld hier zal
komen opmaken, aristrocraten die alleen maar aan
„etiquette" denken. Een etiket op hun voorhoofd,
met de vermelding van hun stamboom, ja, dat zou hen
beter passen, want aan hun gezichten was het niet te
zien, bah, en de notaris spuwde de in 5 jaren opge-
zamelde walging op den grond.
Dat scheen hem te kalmeeren.
Vijf minuten later bazuinde zijn vroolijke stem door
de telefoon en riep al de oude vrienden te samen om
in „De Komeet" weer eens een ouderwetschen, genoe-
gelijken avond te beleven.
Denzelfden nacht vond Baron Tjaerden, die laat van
de soos huiswaarts keerde, de verstokte boemelaar op
het bordes van zijn huis in diepen slaap.
„Toch een inferieur sujet", mompelde de baron,
terwijl hij zich verwaardigde om den slapende met zijn
voet eenigszins onzacht aan te stooten.
Doch deze werd niet wakker.
Toen nam de baron een kloek besluit, rende het
bordes op en trok resoluut aan de bel. Daarna vloog
hij met een sprong alle treden tegelijk af, en ijlde weg
als een misdadiger na een geslaagde inbraak.
Wanneer maar niemand hen te samen had gezien.
Men trekt zoo gauw conclusies.
Hij holde door de straten en stond eindelijk buiten
adem in het nachtvertrek van zijn vrouw.
„Gertrude, den huize Van Zuylen kunnen wij niet
meer frequenteeren", hijgde hij op klagenden toon.
Maar Gertrude sliep reeds.
Zuchtend begaf de baron zich naar bed Hij besloot
om het dan maar tegen niemand te vertellen. Eigenlijk
was het laatste diner ook bijzonder naar zijn smaak
geweest. Maar Van Zuylen was toch.
Toen de melkboer den volgenden morgen den hoek
van de straat kwam omgereden, bemerkte hij al van
uit de verte een donkere plek op het bordes. Zijn hart
bonsde van verwachting. Hij zette zijn paard tot meer
spoed aan en sprong van den wagen. Spoedig had hij
de gestalte herkend en hij grinnikte in zijn rooden
baard. Nu kwamen de gouden tijden terug! Jaren lang
had hij zoowat eiken morgen den vroolijken notaris
door de achterdeur naar zijn slaapkamer gesleept, en
eiken keer had hem dat een riks opgebracht.
Hij wreef zich in zijn handen. Toen spuwde hij er
bedachtzaam in, want dat geeft kracht. Toen hij het
onbeweeglijk lichaam halverwege de trap had, bedacht
hij, dat hij meneer nu toch niet naar zijn slaapkamer
kon brengen. Dus liet hij hem met een kalm gangetje
van de trap naar beneden glijden en legde hem op de
rustbank in de hall. Daarna haalde hij een smoezeligen
rooden zakdoek uit zijn vestzak en spreidde die be
hoedzaam over het gezicht van den slapende. En ver
dween.
Notaris Van Zuylen begon zijn oud leventje op
nieuw, en het leek hem alsof hij een verjongenskuur
had ondergaan.
Toch zorgde hij er voor, zijn operatie terrein zoover
mogelijk buiten de stad te kiezen, hoewel zijn vrouw
hem nooit over zijn nachtelijke escapades onderhield.
Zoo langzamerhand was het huwelijk de periode der
zwijgzaamheid ingegaan, het was als een schip vast
geklonken in een windstilte.
Doch hier vond het gezegde „stilte voor den storm"
weer bestaansrecht.
Ook hier kwam de storm, en wel op een mooien
zomerdag.
Notaris Van Zuylen was reeds vroeg in den morgen
met een paar vrienden in zijn auto naar een verkoo-
ping gereden, waar hij voor zijn vrouw een pracht-
collectie Saksisch porcelein zou koopen.
Door onvoorziene omstandigheden was het vroolijke
trio echter verschillende malen opgehouden en toen
het eindelijk, een weinig in de olie op zijn plaats van
bestemming aankwam, was de verkooping juist afge-
loopen.
Dit had de notaris echter wel voorzien en hij had
den vendumeester opgedragen dat deze, wanneer hij
niet aanwezig was, het porcelein voor hem zou be
machtigen.
Daarover maakte hij zich dan ook niet ongerust en
de vrienden gingen dineeren in het café „De Vee
handel". Na het maal bedacht de notaris dat hij toch
niet met leege handen bij zijn vrouw kon aankomen,
en daar het porcelein eerst den volgenden dag zou
worden verzonden, kwam hij op het illustere denk
beeld een paar vette soepkippen mee te nemen.
Bij een groote boerderij liet hij de auto stoppen
en wankelend stapten de heeren het erf op.
De jolige boerin, die den notaris al jaren kende,
lachte hem al van uit de verte toe.
„Kippen? Jaet, vor niks, mer je motte ze zellevers
mer vange", schreeuwde ze met een vetten lach.