ONS ZEELAND 15 Dat vonden de heeren een idee. Het erf liep vol met kippen. De notaris wilde de dichtstbijzijnde grijpen, maar hij tastte mis en rolde in de modder. Op het geluid van den slag vloog de kippenbende kakelend en fladderend uiteen. De fuifnummers er achteraan. Er ontstond een wilde renpartij. Maar eindelijk kregen ze er twee te pakken. De eerste raakte verward in een stuk gaas en de andere vloog, juist toen een van de vrienden haar grijpen wilde, in een vat met melk, waaruit zij wild- fladderend te voorschijn werd gehaald. Met de buit ging het in de auto. Toen zij wilden wegrijden, ging juist de vendu meester voorbij. „Heb je ze?" schreeuwde de notaris. „Een antiquair heeft ze gekocht!" antwoordde deze. De notaris vloekte binnensmonds. „Koop ze dan terug en stuur ze vandaag nog," riep hij den vendumeester achterna, toen de auto zich al weer in beweging zette. De kippen fladderden vrij rond in den wagen. Onderweg werd nog even gepleisterd in het bekende herbergje „De Perelaer". Maar eindelijk hield de auto voor het notarishuis stil. De vrienden openden de deur. In den corridor heerschte een gedistingeerde stilte; in de verte hoorde men zachte stemgeluiden. Het licht brandde laag in de koperen luchters met electrische lampen, als voor een of andere plechtigheid. „Kom, een afzakkertje," mompelde de notaris meer in zichzelf dan tegen zijn vrienden. Maar als goede verstaanders hadden deze aan een half woord ruim schoots voldoende. Elk met een verschrikte kip in de handen, die zij roode lintjes rond den nek en aan de pooten hadden gebonden, volgden zij met daverende schreden hun gastheer. Deze stiet met een woest gebaar de deur van het salon open. Het volgende oogenblik bleven zij ontzet op den drempel staan. In het salon heerschte een plechtige stilte van aris tocratische afternoon-tea. Alles wat de stad aan mondaine bewoners ople verde, zat vergaard in de ruime Chesterfields of op de gecapitonneerde, met zijden kussens bezaaide di vans. De vrien den hadden van schrik de kippen losgelaten en deze vlogen met wild vleugelgeklap door het salon, sleepten theekopjes van de tafeltjes, verwarden zich in de kanten gordijnen, haakten in de zijden japonnen en brachten een algemeene schrik en ontsteltenis teweeg. En midden in het gezelschap dat verontwaardigd was opgestaan, de drie heeren, aangeschoten, bemod- derd en met glazige oogen, het vreemde tooneel be starend. Op hetzelfde oogenblik kwam de huisknecht binnen. „Meneer, hier zijn ze met den rommel van de ver- kooping", zei hij, verbaasd rondkijkend. „Llllaat maar hier", stotterde meneer. Een oogenblik later kwamen twee mannen binnen. Zij droegen een ploeg en een ouden vogelverschrikker, die zij met een plechtig gebaar midden in de kamer zetten. Meneer ging een licht op. Dat was de ploeg die hij voor een armen daglooner had gekocht en met dien vogelverschrikker moest hij een grap uithalen. En het porcelein. O God, zuchtte hij, en viel met een zwaren slag achterover op den grond. Den volgenden dag aan het diner. De echtgenooten hadden nog geen woord tegen elkaar gesproken. De knecht kwam binnen met een groote schaal, waarop twee heerlijk gebruinde kippen. Meneer bediende zich en schoof daarna zwijgend de schaal in de richting van zijn vrouw. Toen deze de reuk in den neus kwam, slikte zij iets weg. Bah! mompelde ze tusschen haar saamgeknepen lippen. En zij stond op. De aristocratie frequenteert den huize van Zuylen niet meer.

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1927 | | pagina 15