ONS ZEELAND
7
aan de kweekschool in Middelburg, waar ik tot 1921
les gaf. In dat jaar hebben ze me pensioen gegeven.
Dit is eigenlijk mijn heele levensloop".
Twee vingers van de rechterhand plukken spelend
in den grijzen baard, waarin het gelaat half verscho
len gaat, in de klare oogen tegenover me lees ik een
tikje ironisch de vraag of het genoeg is of niet.
„U heeft een belangrijk aandeel gehad in het Mid-
delburgsche muziekvereenigingsleven, mijnheer Lijsen?"
Een klein, maar ontegenzeggelijk beperkend, gebaar
gaat het antwoord vooraf. „Och ja, daar kom je zoo
toe. Ik heb aan de zangvereeniging „Oefening en Ont-
den heer A. Lijsen.
spanning" 18 jaar meegewerkt, en ook in het orkest
„Kunstliefde". Het laatste is nu echter op de flesch.
Denk je daaraan? Aan het vereenigingsleven hebben
we het te danken, dat we ons hier zoo gauw thuis
zijn gaan voelen."
Iets zachter: „Ik ben nu heelemaal een Zeeuw. Als
het aan mij lag, zou ik hier ook gebleven zijn."
De oogen dwalen naar de aanduidingen der verhui
zing, dan naar de kade. „Maar een vrouw wil we
zen waar de kinderen, vooral waar de kleinkinderen
zijn, niet?"
Een korte pauze. De vingers zoeken thans bijna ner
veus in den baard. Dan: „Zeeland is een heel mooi,
een wonder mooi land."
We zwijgen. in de achterkamer het geluid van
huishoudelijk beredderen, voor het huis davert een
boerenwagen over de keien, de voorjaarszon loopt
weifelend van het klavier op tot den wand tegenover
me, waar enkele fijne stemmige schilderijen afkeurend
schijnen te wachten op de komende reis.
De sfeer van oud-Middelburg, het rhythme van het
rustige historische verleden voel ik plots binnen deze
muren aan.
„U heeft wel veel gecomponeerd, nietwaar?"
„Ik heb veel muziek geschreven, cantaten en liede
ren gemaakt, composities voor viool ontworpen. Wol-
ters heeft er uitgegeven, en Alsbach en Thieme
ook wel."
„Hoe heeten uw Zeeuwsche werken?"
De heer Lijsen denkt na. „Liederen van Polder
mans heb ik op muziek gezet, dan het Zeeuwsch-
Vlaamsche volkslied, verder is er een tooneelspel van
me „Het ronde putje", dat ook elders wel is opge
voerd door Antoon Sistermans."
„En u was ook dikwijls solist op concerten?"
Smakelijk: „Ja, dikwijls. Nu ik 72 ben, denk ik
er natuurlijk niet meer aan." Vlug daarop: „Thuis
wordt nog veel gespeeld. Dat wel. Al is het dan niet
meer zoo vaak als vroeger, toen de kinderen nog thuis
waren."
„Die zeker zeer muzikaal zijn?"
„Dat zijn ze, maar er is er slechts één in de muziek.
Bij Mengelberg speelt die...."
Mevrouw Lijsen gelooft het goede portret gevonden
te hebben, neemt deel aan het gesprek als ze hoort
dat het over de kinderen gaat. Vreest plots het on
derhoud te storen, excuseert zich met een bijna coquet
gebaartje: „U interviewt mij toch niet."
Gevraagd naar zijn jongste werken, vertelt de heer
Lijsen, dat daartoe behooren „Zeeuwsche kleuren en
klanken", waarvan spoedig de premiere in Middelburg
zal gaan, en „Kerstverhaal", dat juist gereed kwam.
„Welke m'n plannen zijn? Ik weet het werkelijk
niet. Nog veel muziek schrijven, hoop ik,"
Het onderhoud loopt ten einde, het officieele ten
minste.
Een verzoek „om het verhaal vooral niet te mooi
te maken," begeleidt me als de grijze musicus me
hoffelijk uitgeleide doet.
Als de zware deur achter me in het slot is geval
len, ik op den zonnigen voorjaarsmorgen over de
kade loop, bedenk ik hoeveel invloed ten goede de
heer Lijsen op het muzikale Zeeuwsche leven gehad
moet hebben.
Bijna een halve eeuw heeft hij zich onafgebroken
met zijn geheele zoo rijke innerlijk aan de kunst
zinnige samenleving in onze provincie gegeven, ruim
40 jaren diende hij het muziekonderwijs, ontelbare lie
deren, Zeeuwsche liederen, getuigen van zijn oorspron
kelijk en veelzijdig talent.
De heer Lijsen aanvaardde in 1879 een taak, die
wellicht menig keer zwaarder bleek dan hij in den
aanvang kon vermoeden. Moest na vervulling van
deze taak een promotie plaats vindenhet zou er
een worden met den hoogsten lof.
INTERVIEWER.
Het is niet genoeg de zwakken op te helpen, ook
steunen moet men hen.