ONS ZEELAND
Er is een zekere spanning in al die vrouwen en de
hen begeleidende mannen, hoewel véél kalmer, kijken
toch ook telkens van hun courant naar de groote draai
deuren, waardoor wat ze verwachten, komen moet.
Van eigen bodem
Reimerswaal
8
In de hall van het Amstel Hotel zijn alle tafel
tjes bezet.
Daar zitten, hangen, bungelen, alle nationaliteiten.
Men ziet er de elegante Francaises met de zwart-
omrande oogen en de knal-roede lipjes. Ze dragen de
creaties van Lelong, Chéruit, Lanvin, etc., met een
gralie, die de Amerikaansche schoonen, de Duitsche,
de Engelsche, de Noorsche, hen benijden.
Immers, de deftige portier, de man, die z'n staf van
chasseurs, huisknechten, lift-boys en conducteurs diri
geert met de gestes van een Mengelberg, heeft het ver
klapt: zoo dadelijk zal Anna Pawlowa, de Russische
danseres, aankomen.
En aller verwachting is hoog gespannen.
Telkens als de portier met z'n staf naar de peristyle
holt om gasten te ontvangen, kijken in spanning de
oogen der vrouwen door face a main of uilebril
Maar nog komt ze niet.
Eindelijk. een gebaar van den portier, dat zegt:
daar is ze! en alles kijkt.
Een eenvoudig gekleed, tenger vrouwtje loopt de
hall door, gaat, zonder om- of opkijken, naar de lift,
stijgt omhoog.
De teleurstelling is groot. Dat Anna Pawlowa!
En de vrouwen in saamhoorigheid, fluisteren 't el
kaar toe, als een geheim, dat ze samen dealen:
„Ze is niet mooi en ze is óók niet erg jong!"
Maar als ze den volgenden avond ze zijn er allen
heen gegaan haar stervende zwaan zien, of haar
Bacchanale, dan zijn zelfs zij vergeten, dat deze
kunstenares van Gods genade niet mooi en niet jong is.
Of zouden ze ooit kunnen vergeten het diep smar
telijke, zoo wonder mooi uitgedrukt in het sterven van
de smetteMos witte zwaan? Of het gebaar, waarmee
ze de slanke handen uitbreidt als de dood nadert en
ze ineenzinkt, trillend nog in laatste stuiptrekking. Is
er iemand in de zaal geweest, die dacht aan haar leef
tijd? En was dit bezielde gelaat, dat in iederen dans
weer anders was, deze kop vol expressie, dan tinte
lend van vitaliteit, dan weer van een onzegbare mélan-
cholie niet van een wondere schoonheid?
In de hall van het Amstel Hotel is altijd wel iets
bizonders te zien.
En waren de vrouwen die er zaten teleurgesteld,
omdat Anna Pawlowa er zco heel gewoon uitzag, beter
troffen ze het, toen het gezelschap van den Britsch
Indischen prins de hall doorschreed.
Er was een begrijpend lachje op de gezichten van
de getrouwde heeren, die zaten en keken.
Ts jonge! die prins! drie lieve gratie-vrouwtjes
had die!
Daar was het tengere, heel donkere kind-vrouwtje,
als een exotische bloem.
Het mooie ovaal van haar ivoorkleurig kopje met de
donkere oogenpracht ombjst door een zijden shawl,
die los afhing tot aan haar kleine voetjes. Het ranke
lichaam gehuld in zijden sarongs, die van een won
dere pracht waren.
Aan weerskanten van het fijne neusje twee schit
terende brillanten.
Naast haar liep een lange, donkere vrouw, lang niet
zoo mooi, maar met de trekken van een Boeddha
beeld. Op haar voorhoofd, vlak boven de neus, droeg
deze vrouw een ornament van juweelen van groote
waarde.
Een middelmatig groote vrouw, wat mollig, over de
zijden sarongs een bontmantel, was de derde van
het gevolg.
Was het wonder, dat, bij het instappen in de wach
tende auto's, de traditioneels slagers-jongen, die overal
met z'n neus bij is, vol humor riep:
„Hij is ook niet gek, die prins! hij hep ze in alle
soorte!" en onder het galmen van: „Vier meter lang,
twee meter dik!" zwiepte hij met edelen zwier op z'n
stalen ros, om in een niets ontziend vaartje den ver
loren tijd in te halen.
In onze goede hoofdstad is altijd iets te zien, wat de
moeite van het kijken waard is. E. B. B.
door
JAN VERMEER.
Dcodsch en eenzaam is de wijde watervlakte die zich
aan de oostzijde van het eiland Zuid-Beveland uitstrekt,
en bekend staat onder den naam van het verdronken
Zuid-Beveland. De Oosterschelde stuwt hier zijn wate
ren rusteloos tegen de hooge dijken die het eiland
omsluiten, en naarmate de kracht der winden meer
of minder hevig is, slaan haar golven hooger of lager
boven den spiegel der zee op. Niets doet denken aan
het feit, dat hier eenmaal land was, en toch, waar nu
de schipper zijn schip door de golven stuurt, stuurde
eenmaal de boer zijn ploeg door vruchtbare akkers.
Ve1e dorpen lagen hier, maar niemand herinnert zich
hun naam; alleen kent men nog dien der stad Reimers
waal,' eenmaal in het noord-oostén van dit landschap
gelegen.
Omstreeks het midden der dertiende eeuw wordt
Reimerswaal het eerst genoemd, en reeds in 1300 is
het een plaats van eenige beteekenis. In 1355 krijgt zij
twee vrije jaarmarkten; twintig jaar later, in 1374,
wordt ze tot een stad verheven, die zich geleidelijk ont
wikkelt, steeds meer inwoners tot zich trekt en binnen
zijn wallen de nering en het vertier van jaar tot jaar
ziet toenemen. In de vijftiende eeuw is Reimerswaal