„Ons Zeeland" verhalen
ONS ZEELAND
19
bedorven taartjes. Liesbeth sprak haar spijt uit over
het feit, dat we geen bloedverwanten in de stad had
den, want nu moest het lekkers worden weggeworpen.
Op zulke tijden mis je je familie pas.
29 Mei. Wybo is scheidsrechter geweest bij voet
balwedstrijd tusschen de H.B.S.-vereenigingen Schop
pen is troef" en „De benagelde schoen". Jongens ge
waarschuwd. Gaf niets. Kwam vreeselijk gehavend
thuis. ,,Je eigen vleesch en bloed", kermde Liesbeth.
Zag er afschuwelijk uit. Vrienden ondersteunden hem.
't Was niets zeiden die; alleen 'n beetje-uit-het-veld-
geslagen. Wat 'n cynisme.
30 Mei. Kreeg 'n brief van zwager Eugène uit Rot
terdam. Zeer opgewekt. Die is bonthandelaar. Voor-
deelige zaken gedaan in de Meimaand. Nog meer pels
jassen verkocht dan in December. Hij en 'n eigenaar
van een winterperenboomgaard in de Betuwe, zijn de
eenigste menschen die nog lachen in de stad. In de
Diergaarde tieren alleen de ijsberen. Zwager vertelde
ook nog 'n drama uit den kring van onze wederzijdsche
kennissen, welke tragedie zonneklaar het verkeerde
van een al te liefelijke opvoeding aantoont. De kleine
Pepie Kleberstaal, werd als baby steeds gedwongen
zijn mama te kussen en nu is het ventje zwaar ziek,
omdat het telkens de verf van zijn speelgoed opeet.
31 Mei. Op soos zonnestelsel populair verklaard.
Gelach en grove uitdrukkingen.
Mr. Mierick kwam me te hulp. Zijn tact en fijne zet
jes bewonderd. Hij zou nooit tot iemand zeggen: ga
je schoolgeld terughalen, dat is te grof; beter kon men
iemand een eere-lidmaatschap van een Fröbel-klasse
toewenschen. Goed zoo mr. Mierick!
DE BAND
door
J. P. B a 1 j
,,Ik denk er niet aan met je mee te gaan, amice,
maanden lang heeft ze niets van zich laten hooren, ze
heeft getoond zich best in den nieuwen toestand te
kunnen schikken, waarom dus toegegeven aan een bui
van sentimentaliteit, een opwelling van het oogenblik
waarschijnlijk, waar ze misschien nu reeds berouw van
heeft. Bovendien: voor mij is ze dood."
Kort afgebeten kwamen de woorden over Hans Lo-
vmk's lippen, twee diepe groeven teekenden zich tus
schen zijn neergetrokken wenkbrauwen, zijn oogen
hadden een onwillege uitdrukking, geërgerd haalde hij
de schouders op. Wat baatte het te redeneeren, hij
wilde haar nu eenmaal niet meer terugzien, vreesde,
dat hij dan zwak zou worden, dat zijn hart, dat hij
versteend waande, toch week zou worden en hij toe zou
geven aan zijn verlangen, haar weer tot zich te nemen;
om dan hoogstwaarschijnlijk weer alle kwellingen te
moeten ondergaan, die haar wufte natuur, haar aan
geboren coquetterie hem reeds eenmaal had doen on
dervinden. Acht maanden leefden zij nu reeds geschei
den, weliswaar niet wettelijk, maar dan toch volkomen
gescheiden, en hij verbeeldde zich, dat hij nu rust
gevonden had, dat hij er zich wèl bij bevond. In den
beginne had het hem een hel toegeschenen, zijn huis
zonder zijn zonnige, vroolijke vrouwtje, en avond aan
avond had hij gehoopt, dat ze terug zou komen, had
hij een steek door het hart voelen gaan, als de bel ging,
voelde hij een doffe afmatting over zich komen, als
het bleek, dat het niet zijn vrouw was. Eenmaal had
hij gemeend haar stem te hooren aan de voordeur,
was hij in de gang gesneld, om haar in zijn armen te
drukken, en drie dagen lang was hij lusteloos en half
ziek geweest, toen hij had bemerkt, dat ook ditmaal
zijn verlangen hem parten had gespeeld. Nu echter had
hij alles van zich afgeschud, had hij zich stelselmatig
tegen haar verhard, zag hij. haar alléén voor zich, zooals
ze flirten kon met zijn vrienden, wat tenslotte de reden
was geworden van hun uiteengaan! Hij geloofde niet
meer, dat ze terug zou komen, ze was even trotsch en
koppig als hijzelf, zij wist zich een eigen bestaan te
scheppen, had hém niet noodig. En nu. nu had ze
hem toch een boodschap gezonden, hem gevraagd te
komen. Wrevelig trok hij nog eens de schouders op,
hij ging niet, als ze hem wat te zeggen had, kon ze hier
komen, en zelfs dat had hij liever niet. Want wat voor
nut had het, oude herinneringen op te wekken? Hij
was toch al te zwak, voelde nu al weer dat oude
verlangen in hem branden, en als dan opnieuw zou
blijken, dat het „oude" niet meer terug zou keeren,
leefde hij weer een paar weken op zijn zenuwen. Om
na acht maanden weer opnieuw al die pijnlijke oogen-
blikken te doorleven, hij paste ervoor!
„Hans, kerel, wat bij je hard," hoorde hij de stem
van zijn vriend. „Je vrouw is ziek, ze heeft me ge
smeekt niet terug te komen zonder jou. Ze heeft ge
leden. Ja, dat weet jij niet, maar ze durfde niet bij
je aan te kloppen, heeft ze mij bekend, ze was bang
voor je woede, je jalousie, vreesde, dat jij haar trou
wens zou bespotten en uitlachen, haar weer de deur
zou wijzen. Maar nu is ze ziek, ernstig ziek, Hans!
Zou je niet gaan?"
Een beving ging door Lovink's trekken, zijn Alice
ziek! En ze vroeg naar hem, had zelfs gesmeekt, dat
hij zou komen! Wellicht was ze stervend, verborg zijn
vriend nog het ergste voor hem. Krampachtig klemden
zijn handen zich om de stoelleuning, stijf perste hij de
lippen opeen. Het kon niet anders, hij moest gaan.
Snel schoof hij den stoel opzij, greep zijn hoed en
jas en volgde zijn vriend. Zonder een woord te spre
ken liepen de beide mannen voort, haastig, gejaagd,
als was iedere seconde kostbaar.
Eindelijk bereikten zij de woning van Hans Lovink's
vrouw. Zijn vriend opende de deur en Hans stapte
binnen. Een aarzeling beving hem, toen hij door de
gang schreed. Voorzichtig opende hij de deur van de
kamer, die zijn vriend hem wees, zag zijn vrouw in
bed liggen, bleek, doch met een lachje van welkom
om de lippen. Maar met stomme verwondering staarde
Hans naar de plaats naast het bed. Daar.... daar
stond een wieg! Duizenden gedachten schoten hem
door het hoofd, het duizelde, hem, even schemerde
het voor zijn oogen.
Toen stapte hij voorwaarts en met een snik boog hij
zich over het wiegje, waar een klein rose wezentje
ongedurig met armpjes en beentjes zwaaide en
trapte.