14
ONS ZEELAND
van denzelfden dag waarop het vonnis was uitgespro
ken, geschiedde.
Enkele maanden later moest een tweede vrouw uit
Veere zich ter zake van tooverij verantwoorden. Dit
maal was het een zekere Geertruid Willems, een jonge
vrouw van voor in de dertig. Ook zij bekende dat
ze haar ziel aan den Duivel had verkocht. Ongeveer
twee jaar geleden was ze eers, door armoede ge
dreven, naar haar zuster in Arnemuiden gegaan om
hulp te vragen. De zuster had haar evenwel toege
snauwd, dat ze maar voor haar broed moest werken,
zooals zij zelf ook deed, en zoo was ze onverrichter-
zake weer naar Veere teruggekeerd. Toen ze ongeveer
halverwege den dijk was gekomen liet ze zich troos
teloos neervallen, en terwijl ze daar zoo zat was ook
tot haar de Satan gekomen, als een baardelooze jonge
man, gekleed in een korten zwarten mantel en met
een zwarten hoed op het hoofd. Hij had haar vrien
delijk toegesproken en gezegd dat ze geen gebrek be
hoefte te lijden, als ze maar op hem vertrouwde. Zoo
had ook zij hem haar ziel overgegeven, God Almachtig
verzaakt, en den Booze als onderpand een vlecht van
haar haren geschonken. Deze had haar tot de Arne-
muidsche poort begeleid en eerst daar afscheid van
haar genomen. Ook haar had hij een wonderzalf ge
geven, waarmede ze elk dien ze maar wilde, kwaad
kon doen. Een zekere Aagje, de dienstmeid van Leun-
tje Blaas, had ze er kreupel en lam mee gemaakt.
Zoolang zij in de handen der justitie was en gepijnigd
werd, had ze geen macht cm haar te genezen, maar
indien men haar vrij liet zou ze Aagje binnen veertien
dagen weer zoo gezond maken als ze te voren was.
De heeren van het gerecht schonken Geertruid de vrij
heid echter niet, maar spraken een gelijk vonnis over
haar uit als ze over Digna Robberts hadden gedaan,
en de arme Aagje moest kreupel en lam blijven.
In Zierikzee was men, althans een veertig jaar later,
milder in de berechting van heksen. Hier werd in 1601
een zekere Levina Willems wegens tooverij door sche
penen alleen maar uit de stad en Zeeland beooster
Schelde verbannen voor den tijd van veertien jaar,
wat neg al te overkomen wr»s. Een jaar later werd
Jacobje Hoobricx voor hetzelfde feit nog genadiger
gestraft, n.l. alleen maar met verbanning voor zeven
jaar uit de stad. Jacobje hield zich evenwel niet aan
het vonnis, en toen ze in 1604 toch in de stad kwam,
waar haar de toegang zoo nadrukkelijk ontzegd was,
werd ze tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld.
De Heeren van Zierikzee lieten niet met zich spotten!
Driekwart eeuw later is er al een groote vooruitgang
op het punt van heksenvervolging merkbaar. In het
voorjaar van 1674 gingen er in het Zeeuwsch-Vlaam-
sche dorp Hoek geruchten dat enkele vrouwelijke inge
zetenen zich met tooverij afgaven; men vertelde zelfs
dat ze met haar duivelskunsten al twee personen om
het leven hadden gebracht. Nu trof het dat de predi
kant van Hoek een verlicht man was, die van al die
praatjes niets wilde gelooven en het opnam voor de
bedreigde vrouwen. Met een deputatie uit den ker-
keraad begaf hij zich naar de vergadering van het
gerecht van Axel en Terneuzen, waar hij de kwestie
uiteenzette. Dit gerecht nam de zaak ter hand en riep
allen, die iets ten laste van de bedoelde vrouwen
het waren er vier konden inbrengen, op om dat
met overlegging van bewijsstukken bekend te maken
aan den magistraat, die dan tegen de verdachten zou
prccedeeren. Hieraan schenen de Hoeksche lasteraars
zich toch niet te durven wagen, en toen de oproep
vier keer had plaats gevonden en niemand zich had
aangemeld, werd aan de vrouwen akte van onschuld
verleend, met bedreiging van straf tegen allen die in
het vervolg de vrouwen nog van tooverij zouden willen
beschuldigen.
Sinds langen tijd zijn in ons land geen heksen meer
ter dood veroordeeld of op andere wijze door de over
heid gestraft, en officieel zijn de heksen geheel uit de
samenleving verdwenen. Alleen in het volksgeloof
leven ze nog altijd voort. Nog steeds hoort men van
tijd tot tijd van heksenvervolgingen, en deze duistere
bladzijde uit de geschiedenis der middeleeuwen schijnt
in het boek der historie nog altijd niet omgeslagen te
zijn. Ook in Zeeland is het geloof aan heksen, leelijke
oude vrouwen, die meer kunnen als recht-an", nog
niet geheel verdwenen te zijn. Nog altijd kent men er
hekse- en tooverkringen, dat zijn kringen in een wei
land waar geen gras groeit of het gras verwelkt is,
of wel kringen waar het gras juist buitengewoon welig
opgeschoten en donkerkleurig is, terwijl in het laatste
geval binnen deze groene cirkels het gras een bleek
en verstorven voorkomen heeft. Zooals de naam het
reeds eenigszins aanduidt, wil het volksgeloof, dat de
heksen hier te middernacht samenkomen om te dansen.
Dat dit volksgeloof internationaal is en reeds van oude
tijden dateert, blijkt uit het lied dat de heksen in
Shakespeare's Macbeth zingen:
Noodlotzusters, hand in hand,
Zwevend over zee en land,
Draait en zwaait aldus in 't rond;
Driemaal uw deel, driemaal 't mijn,
Driemaal nog, 't moet negen zijn;
Stil: de tooverkring is klaar.
Een dergelijke heksen- of tooveressenwei vond men
vroeger en misschien is ze er nog wel bij Vrou
wenpolder, maar ook op Zuid-Beveland heb ik er wel
gezien, en men vindt ze trouwens in het geheele land.
Hier en daar hoort men nog wel eens van boerinnen
die niet kunnen karnen, die ,,de kaern nie af kunne
kriege", omdat een heks de boter uit den kaïn haalt.
Vroeger legde men dan wel eens briefjes met geheim
zinnige spreuken onder den karn ik ken een voor
beeld van dit gebruik uit de Domburgsche kerkeraads-
notulen van 1590 maar in later tijd zocht men
meestal hulp bij den paardenmeester, den voorlooper
van onze dierenartsen. Maar ook deze „paeremees-
ters" zelf stonden in een zekeren reuk van tooverij;
men verdacht ze ervan dat ze menschen, die 's avonds
uitgingen, den ganschen nacht konden laten loopen,
tot de dageraad hen van de betoovering bevrijdde. Of
ze trokken een witten streep midden over den weg,
waar men met geen mogelijkheid overheen kon stap
pen. Natuurlijk waren er verscheidene ceremonies
noodig om deze „zwarte kunst" te leeren, en de inge-