WAKE „Ons Zeeland" verhalen 16 ONS ZEELAND haven uit te baggeren. Het is natuurlijk hoofsch, dat deze achtenswaardige heeren metterdaad aantoonen, het arbeid adelt" te begrijpen, maar het was de plicht geweest van den Zierikzeeschen gemeenteraad om, even welwillend als Gedeputeerden, den wil van de daad te nemen en zelf de hand aan den modderbeugel te slaan. Tenslotte is het hun eigen haven en ook hun eigen bagger. 27 Juni. Schandelijk! Mijn ingezonden stuk is ge weigerd. Ik heb de situatie niet goed begrepen, hui chelen ze. Je moet maar durven! 28 Juni. Heerlijke avond op de soos. De serie wet boeken op den schoorsteenmantel was met groen en bloemen versierd; in den spiegel stond met kaarsenvet geschreven: „Leve onze toekomstige magistraat". Breed- uitstra las mijn onlangs ontworpen strooibiljet voor. Sloeg in. De collecte die Krimp van Duimen voor massaverspreiding hield, bracht twee gulden acht en tachtig op. Dat geeft je weer moed. Pessimisme is nu geweken. Heb geringe belasting en een groote politieke rede beloofd. Mijn motto wordt het gevleugelde woord van Paul Kruger: „Alles zal reg kom". Nu is mijn ziel een broze vlam ter wake in den langen nacht.... O, dat mijn lief toch nader kwam tot deze wacht! O, dat mijn lief nog vóór het licht de blonde morgenpaden wijst, mij zong dat oud, dat lief gedicht: Ik kom tót U gereisd!.... Ik kom tot U door 't koel geruisch der ster-doorstraalde duisternis. Onder die ster weet ik het huis waar Liefdes wake is! Ik kom tot U! De tocht is zwaar en ver. Doch voeten gaan zoo blij als 't harte zingt: Nu zijt gij haar al meer, al meer nabij!.... Nu is mijn ziel een broze vlam ter wake in den langen nacht. Ach, dat mijn lief toch nader kwam tot deze wacht! JAN H. EEKHOUT. CHRISTOFFEL door JAN H. EEKHOUT. 't Was al late in den avond als Christoffel, de veerman, al smoren zijn dikke pijpstompe, nog star lings te dubben zat vóór de scheefgezakte huizing. Wolke na wolke, en trage krinkelend lijk wierook in de kerke, klom de grijsblauwe smoor omhooge in de stille lucht, om verre boven Christoffel zijnen ruwen kop op de fijne tocht uiteen te rekken in dunne, slierende rafels en te verijlen dan. De danige droogte van het seizoen had de rivier deen slinken tot slechts een kanaalachtige water streep, tam wandelend met lijze baarkes door het wijd-omme land. Het oppervlak glansde thans zwart lijk kool en dreef vol wikkelende sterren. Lijk een nutteloos dingen, eene oude, weggeworpen kiste, alzoo lag daar ievers de donkere ponte van Christoffel tegen de vaste slikglooiing opgesleurd. De grauw-baardige vent peisde op z'n leven. 't Was niet te schoone geweest. Hij had tijdens z'n jongte veel gezworven, wroch tend voor zijnen kost bij de boeren, die, als hij hun om arbeid vraagde, bijkans nooit dierven weigeren, schouwend zijn stug, vrees-aanjagend wezen en de struische breedheid van zijne schoêren. Hij had toen de handzeisen doen ronken door 't koorn lijk de beste zonder ook maar eên asernke moew te worden. De bratste peerden betoomde hij met de forsche knelling zijner knieën. Hij kende wel honderd wiedsterliedjes, en somtijds neuzelde hij ze nog, doch enkel de triestige.... Hij had koeier gespeeld langs den weg en fluitjes gesneden uit tronkenhout, waarop hij droefgeestige vooizekens blies. Och, hij was altijd goed aan z'n stuiten gerocht en toch Hij herinnerde zich 'n avond, zeer lang geleden, entwaar op 'n hof diepe het land in. 't Was sneeuw gevallen bulten en de wind sneed er lijk staal. Ze zaten, na den avondeten, met 'n heelder troppel, boevers en meiden, boer en bazin, rond den spokke- renden heerd. Dan was 't, dat de boer aan 't vertellen ging van een kindeke, dat korteling geboren zou worden, 't Zou een schoon kindeke zijn en spertelen met beentjes en handekens lijk alle kindekes, en Jesuke gedoopt zijn. En drij koningen, blinkend gekleed, en waarvan eene 'n nikker, zouden komen uit verre landen om dat kindeke te zien, en het geschenken geven in goud en weerdevolle steenen en zoetriekend kruid. Want 't kindeke zou opgroeien tot den koning aller koningen: Ons-Heer. Daar kwam ook entwat van eene sterre in. Het kindeke zou sterven voor de zonden van de menschen, geslegen op 'n kruis van hout, met felle spijkers door handen en voeten. En eindeling zou 't reizen naar den hemel, bachten maan, zon en sterren, zoomaar de lucht in, en dan zijn woonste kiezen in 't hert van elkeen, die hem niet weren zoude.... En dezen zouden erg gelukkig zijn en later even eens naar den hemel gaan, waar gansch geen zorge, noch verdriet was lijk op de wereld, zei de boer, alleen leute. Christoffel had muisstille toegehorkt lijk d' andren en het 'n aardig vertelselke gevonden. Maar hij kost tcch niet gelooven, dat dit kindeke waarlijk geboren zou worden. Drij koningen, die daarvoor zoo'n

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1927 | | pagina 16