iè
ONS ZEELAND
omstandigheden gestorven! Daarop had zich al gauw
het gerucht verspreid, dat de herberg alléén door een
vrouw bestuurd mocht worden en sindsdien zijn ver
schillende vrouwen eigenares geweest van dit „ge
vloekte" huis.
Teen wij dit hoorden was onze belangstelling zoo
groot, dat wij besloten de oorzaak van dit mysterie te
zoeken. Welk geheim rustte er op ,,Le Bceuf Noir"?
We moesten het ontraadselen! Maar helaas, ontbrak
ons de tijd en wij vertrokken weer naar Holland zonder
ook maar iets wijzer te zijn geworden!
Zoo besloten we dus het volgend jaar opnieuw op
onderzoek uit te gaan en op zekeren morgen stapten
we in den Parijschen trein. Onze reis verliep vrij
eentonig en ook de tocht naar het Zuiden leverde niets
bijzonders op. Hoe verrukkelijk de natuur in deze streek
ook is, we hadden er geen oog voor! Het vorige jaar
waren we opgetogen geweest over al het mooie dat
ons omringde. en nu? We hadden slechts één doel:
zoo vlug mogelijk „Le Boeuf Noir" bereiken!
Eindelijk, tegen middernacht, waren we aan het eind
van onzen tocht en stapten af voor de herberg. Frans
betaalde den koetsier, die na een opgewekt „bonsoir
Messieurs", de teugels aantrok en met zijn karretje
in de duisternis verdween.
Daar stonden we, alleen! Alles in het huis scheen
in diepe rust, geen venster was verlicht, geen geluid
verbrak de stilte. Het scheen alsof dat huis met een
geheimzinnig waas omgeven was.
Geprikkeld door onze zucht naar avontuur, klopten
we aan. Geen beweging daarbinnen. Weer klopte ik,
nu harder. Tevergeefs! We keken elkaar aan, half
besluiteloos. Zonder een woord te zeggen bonsde Frans
plotseling driemaal op de deur. wij wachtten.
Een verre torenklok dreunde twaalf slagen in den
donkeren nacht.
Nauwelijks had de laatste slag geklonken, of met een
ruk vloog de deur open en een zwarte gedaante, ge
huld in een lange cape-manel, een groote sombrero diep
in de oogen, verscheen op den drempel.
Ontzet week ik achterwaarts. ik blikte in twee
vurige gitzwarte oogen. het duizelde mij.
De verschijning deed een stap in mijn richting, het
was me onmogelijk een voet te verzetten. Ik bleef op
mijn plaats. Wat er toen gebeurde, weet ik niet meer.
Ik voelde, dat ik bij mijn arm opzij getrokken werd,
daarna verloor ik het bewustzijn.
Toen ik bijkwam, zat Frans aan mijn bed, terwijl
Veuve Cliquart, de herbergierster, mijn polsen nat
maakte. Langzamerhand kwam de herinnering aan het
gebeurde mij weer duidelijk voor den geest. Weer zag
ik die doordringende oogen op mij gericht, weer
doorleefde ik de angst van dat oogenblik waarop die
gedaante op mij afkwam
„En kerel, hoe gaat het nu?" klonk Frans' stem en
op mijn antwoord, dat ik me veel beter voelde ver
volgde hij: „Jongen, wat was jij roekeloos!"
Ik keek hem verwonderd aan en toen ging hij voort:
„Ja zeker, je was roekeloos, waarom ging je niet
opzij?"
Ik weet het niet, ik kon geen voet verzetten," ant
woordde ik. Nu wendde zich Veuve Cliquart tot Frans:
„Ja mijnheer, die verschijning fascineert een mensch.
U kunt dat misschien niet zoo goed begrijpen, want hij
heeft u niet aangezien, maar ik weet van menschen,
die machteloos werden als zij die oogen zagen!"
„Maar wat is dat dan voor een kerel?" vroeg Frans
wrevelig.
„Een geestverschijning mijnheer", was het antwoord,
„een spook dat hier bij iedere nieuwe maan een bezoek
aan het huis brengt. Als het kemt, vluchten we op onze
kamers en dan loopt het door de gangen, rammelt aan
de deuren, draait alle lichten uit en wat er verder
gebeurt weet niemand. Maar dat zal wel verschrikkelijk
zijn...." liet zij er huiverend op volgen,
„En hoe lang duurt dat bezoek in den regel?" was
mijn vraag.
„Tot middernacht," was het antwoord van de vrouw,
„dan verdwijnt het spoorloos. Eens gebeurde het, dat
mijn broer juist op zoo'n avond bij me was. Wij vlucht
ten allen naar boven, maar Armand kon zijn nieuws
gierigheid niet bedwingen en met een dikken knuppel
gewapend ging hij alleen naar beneden, waar de ver
schijning zijn moest. We luisterden met gespannen aan
dacht, hoorden Armand voorzichtig de trap afloo-
pen. toen was alles weer stil. Juist wilde ik eens
gaan kijken, toen we een zwaren slag hoorden, als van
een vallend lichaam. Een rilling voer ons door de
leden, niemand durfde een stap verder gaan. alles
was weer stil in huis. Toen de klok twaalf had
geslagen, was de verschijning weer verdwenen, want
we hoorden de voordeur met een smak dichtslaan.
Eerst daarna waagden we het uit onzen schuilhoek
te kümen en gingen behoedzaam de trap af.
Alles was pikdonker en op den tast vonden wij den
weg naar de gelagkamer. Toen we het licht aanstaken,
zagen we onder de tafel mijn broer liggen, zijn gezicht
was vaa'bleek en zijn oogen keken ons vol ontzetting
aan. Wij kwamen nader en toen. O God! Mijnheer,
het is zoo vreeselijk. toen zagen we dat hij dood
was De arme jongen!"
Een oogenblik was het stil, toen vroeg Frans zacht:
„En waaraan was hij gestorven?"
Veuve Cliquart drong met geweld haar tranen terug
en antwoordde schijnbaar kalm: „De dokter zei, dat
een hartverlamming de oorzaak van zijn dood was,
maar wij wisten wel beter. Dat had het spook op
zijn geweten! We stonden er machteloos tegenover,
geen mensch kan die duivelsche macht weerstaan,
mijnheer, geloof me!"
Het verhaal had diepen indruk op me gemaakt, maar
toch kon ik niet nalaten te vragen of zij nooit de
politie in den arm hadden genomen. Veuve Cliquart
antwoordde me daarop, dat zich eenige malen een
paar gendarmes verdekt hadden opgesteld, maar het
zonderlinge is, dat juist dan het spook niet verscheen!
Onze belangstelling was door het verhaal van de
vrouw zoo groot geworden, dat we vast besloten wa
ren alles te doen om deze geheimzinnige zaak op te
lossen en niet te vertrekken vóór we ons doel bereikt
hadden.
Het was 29 Juni, we zouden dus tot de volgende
nieuwe maan moeten wachten. Dat zou pas 28 Juli
zijn. We hadden dus nog een heele maand den tijd
om onze plannen te maken.