„Ons Zeeland" verhalen Een lot uit de loterij, door FERDINAND. 14 ONS ZEELAND kele trekken mijn wedervaren schetsen. De sandwich man is gaan staken wegens loonverschil. Heeft de borden voor m'n huis gezet. Moest toen, terwille van Liesbeth, er zelf mee op stap. Hoofd zooveel mogelijk verborgen. Werd mijn ongeluk. Onder verkiezings auto geraakt. Wist noch waar ik begon, noch waar mijn borden eindigden. Het een met 't ander ge spalkt. We zijn er slecht aan toe. Wat een échec! Heb twee voorkeurstemmen. Had ik er maar één! Dan wist ik tenminste, dat niemand mij gestemd heeft en kon ik allen verachten. Rechtvaardigheidshalve gaat dit nu niet. Mag niet meer de pen hanteeren van zuster. Ik wind me zoo op en ik schrijf onleesbaar. (Nadere berichten luiden, dat de toestand van onzen medewerker, den heer Zijdewind, zorg baart. Men hoopt hem evenwel voor de menschheid te kun nen behouden. Voorloopig moet het dagboek echter onderbroken worden. Red.) Toxopaeus van Baaien hed een behoorlijke betrek king, en hij zou met zijn vrouw en eenig zoontje een vrij weelderig leventje kunnen leiden, ware het niet, dat hij nog steeds te kampen had met een schuld, die hij omstreeks den tijd van zijn huwelijk op zich had genomen. Toxopaeus van Baaien was ambtenaar ter secre tarie van een der welvarende dorpen van Zeeland geweest, waar zijn meisje de eerzame dochter was van een bakker. Het was een bescheiden ambt, dat Toxo paeus bekleedde, maar hij bekleedde het met eere, en het zou hem heel erg tegenvallen wanneer hij niet eenmaal burgemeester zou worden van een dorpje, minstens zoo groot en welvarend als dat, waar hij toen met zijn meisje de minste toekomstdroomen besprak. Voor Krientje was het boven allen twijfel verheven, dat Toxopaeus eens burgemeester en zij burgemees tersvrouw zou zijn, en wanneer zij er met elkander over spraken in hun hooge verwachtingen van de toe komst, dan glimlachte zij alsof zij het wel heel beter wist dan Toxopaeus, die zeide, dat het toch nog lang niet zoo zeker was, hoor kind. Drie jaren hadden ze al iederen Zondagmiddag en bovendien twee avonden in de week met elkander gewandeld, of gezeten in de huiskamer achter den bakkerswinkel met vader en moeder en de zusters van Krientje, toen op zekeren mooien herfstdag Toxopaeus benoemd werd tot ambtenaar ter secretarie van Astad. Krientje had hem vol vreugde omhelsd, en toegefluis terd: ,,zie je nou wel." Daarbij dacht Krientje aan het toekomstige burgemeestersambt, en Toxopaeus dacht daar ook aan, maar zeide het niet. Hij zeide alleen, dat hij niet wist wat hij nou wel zien zou, en Krientje had toen geantwoord, dat hij maar eens wachten moest. Toxopaeus, wel verre van te meenen nu reeds het hoogste te hebben bereikt, was er toch van overtuigd, een prachtigen sprong voorwaarts te hebben gemaakt. Maar het prachtigste vond hij wel, dat hij nu zou kunnen gaan trouwen. Toxopaeus en Krientje spraken een eersten tijd op hun wandelingen alleen maar daarover. Zij rekenden, deelden het salaris, dat Toxopaeus te wachten stond, door twaalf, schatten de kosten van huishouden, huis huur, kleeding en belasting, deelden ook dit door twaalf en kwamen tot het resultaat, dat zij dan per maand nog een aardig sommetje overhielden. Dat ver menigvuldigden ze dan met twaalf, en verheugden zich nog meer. Natuurlijk moesten ze er op rekenen, dat ze niet met hun beidjes bleven, en dat deden ze dan ook. Toen werd het sommetje, dat overbleef, wel wat kleiner, maar het bleef toch nog groot genoeg om hun, wat Toxopaeus noemde, het gevoel van een ruim leven te geven. En je moet niet vergeten, had Krientje aan gedrongen, dat ons salaris voorloopig ieder jaar ook grooter wordt, en als je op je maximum staat, wie weet of je dan al weer niet ergens anders een nog veel mooier betrekking gekregen hebt. Toxopaeus vond ook, dat je dat niet vergeten moest, en zoo werd besloten, dat ze zoo gauw mogelijk zouden trouwen nadat hij zijn nieuwe ambt zou hebben aan vaard. Tevergeefs had Toxopaeus al eenige malen in Astad naar een geschikt huis gezocht, een moeilijkheid, die een beklemming dreigde te worden, toen Krientje het idee aan de hand deed 'n huis te koopen. Toxopaeus had er aanvankelijk om gelachen, maar toen Krientje hem eraan herinnerd had, dat zij toch een beetje geld zou meebrengen, het al menigmaal gedane verhaal herhaalde van een oom, die in de stad voor zooveel een huis had gekocht, en er nu zooveel meer voor had kunnen krijgen, wat hun toch ook overkomen kon, en ten slotte de pijnlijke vraag had gesteld, of Toxopaeus dan ook niet verlangde te gaan trouwen. maar na tuurlijk, kind, dat weet je toch wel. nou, en dan moeten we toch eerst een huis hebben, toen leende Toxopaeus een gewillig oor en ze begonnen soms op nieuw te rekenen, waarbij de jaarlijksche rente van een hypotheek in de plaats kwam voor de huishuur. Weer klopte de begrooting met een batig saldo. Opnieuw trok Toxopaeus naar Astad; nu met het doel zoo mogelijk een huis te koopen. Hij sprak met een makelaar, ging een huisje bekijken aan een der buiten- wandelingen van de stad, sprak opnieuw met den ma kelaar en keerde opgetogen naar huis terug. Het was zoo'n lief huisje, en bijna geen geld, nu ja, heel wat meer dan voor den oorlog natuurlijk, maar je moet niet vergeten, dat de huizen nooit meer zoo goedkoop zouden worden, en een tuintje voor en een tuintje achter, en een vrij uitzicht, en een hypotheek van twee derde en maar ó1/* terwijl er verscheidene banken waren, die 61/2, ja zelfs 7 vroegen. Voor de vierde maal rekenden Toxopaeus en Krien tje, en weer klopte de begrooting, maar het batig saldo was weer kleiner dan het bij vorige berekeningen was geweest. Zoo was het gebeurd, dat Toxopaeus zijn huisje kocht en er eenige weken na zijn komst met zijn jonge vrouw ging wonen. Toen ze er eenigen tijd woonden, bleek dat ze per maand minder overhielden dan ze

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1927 | | pagina 14