Reclame
ONS ZEELAND
15
Toevallig moesten wij in Goes een bezoek brengen
aan „De Kleine Winst" in de Lange Vorststraat, voor
het koopen van een cadeau voor een onzer kennissen.
Eerlijk gezegd, had onze logé er niet veel zin in,
daar een overhemd te koopen.
Doch wat zag hij? Zooveel artikelen en in zoo'n
ruime sorteering, hadden zelfs groote zaken in zijn
eigen woonplaats niet.
Reden waarom wij eens met den eigenaar gingen
praten, die ons middelerwijl had genoodigd op een
lekker kopje koffie.
Deze zaak is nu een aantal jaren gevestigd te Goes.
Heeren-Modemagazijn J. VAN WESTEN
GOES.
De eigenaar leerde het modevak bij een der grootste
firma's op kleedinggebied en was daar circa 11 jaar.
Een reden natuurlijk, dat men vakkundig bediend
wordt.
De nieuwste snufjes, alsook eenvoudige artikelen,
vindt men in deze zaak. Voor iedere beurs is er keuze.
Het is dan ook haast niet te begrijpen, waar al die
goederen blijven. Aan den anderen kant echter weer
wel, daar de heer Van Westen ons nog meedeelde,
dat 6 menschen heele dagen op pad zijn, om buiten
bij de landbouwers en op de dorpen de nieuwe mode
in te voeren.
De specialiteiten dezer zaak zijn hoeden, petten en
overhemden. Van dit laatste artikel is geregeld een
voorraad van minstens 1000 stuks.
Sinds kort heeft de heer Van Westen ook het artikel
dames-kousen er bij genomen, en vanaf den eersten
dag is het gegaan, dank zij de prima kwaliteit.
Reparatiën aan hoeden en dergelijke worden aan
de zaak verricht en meestentijds voor klanten gratis.
Het werd tijd te vertrekken. Wij dankten den heer
Van Westen voor zijn mededeelingen en vonden het
aardig, dit eens te melden in ons eigen blad.
Bij het verlaten der zaak deelde de eigenaar ons
nog mede, dat, mochten wij een en ander noodig
hebben, zichtzendingen overal heen gezonden worden
zonder verplichting tot koopen.
Wij zullen hier rekening mede houden.
zelfs na de vierde berekening hadden gedacht, omdat
bijna alle posten van uitgaaf hooger waren, en er
bijgekomen waren, waarop ze niet hadden gerekend.
Zij waren na een jaar ternauwernood in staat behalve
de rente ook nog de eerste aflossing van hun hypotheek
schuld te voldoen, en teen Toxopaeus jr. ter wereld
gekomen was, moesten ze nauwkeurig gaan uitzien, hoe
ze hun maandelijksche overschotje zouden verdeelen
over verschillende niet voorziene of te laag geschatte
uitgaven, die onvermijdelijk over eenige maanden
zouden moeten geschieden.
Zoo leefden Toxopaeus met vrouw en kind een een
voudig leventje, waarvan ze de zorgen met de noodige
voorzichtigheid konden te boven komen en waarin het
hun aan niets ontbrak, maar dat hun toch weinig gunde
van wat eenige, zij het ook bescheiden, overdaad was.
Toen ze, als naar gewoonte, op den eersten van de
maand het liep tegen den zomer hun uitgaven
over de afgeloopen maand vergeleken met de begroo
ting, welke ze hadden gemaakt, en de uitkomst dus
danig was, dat ze hun begrooting voor de volgende
maanden van het jaar zooals ook al de gewoonte
was moesten herzien, omdat ze plotseling voor uit
gaven hadden gestaan, waarop niet was gerekend,
bemerkten ze tot hun schrik, dat ze een bedrag, het
welk ze op de maand Augustus voor een vacantiereis
hadden uitgetrokken, vervallen moest. Een nieuwe
berekening, hoe aan deze jammerlijke teleurstelling te
ontkomen, baatte niet. Het restant belastingschuld, dat
op 31 Juli verviel, kon niet nog eens een maand worden
uitgesteld, de slager en de kruidenier konden niet
wachten, want Krientje had haar deel van de bereke
ning toch al zoo opgezet, dat ze op 1 Augustus bij
beiden twee maanden schuld had staan, om Toxopaeus
in staat te stellen per 15 Juli zijn rente en aflossing
van hypotheek te voldoen. De slotsom van de bereke
ning, hoe de cijfers ook werden gerangschikt, bleef
steeds dezelfde: op 1 Augustus was de schuld voldaan,
behalve eenige kleinigheden, die „misschien nog niet
kwamen", maar bleef er juist geld genoeg over om
het huishoudentje aan den gang te kunnen houden.
Gedesillusioneerd had Toxopaeus zijn notitiehoekjes
in de kast geborgen en was met de vage belofte aan
zijn vrouw: „nu ja, we zullen nog wel eens zien", de
krant gaan lezen. Krientje ging nog een paar kousies
steppen van haar jongetje, en toen ook zij de krant
nog even had ingezien, legden zij zich, ieder met hun
eigen gedachten omtrent hetzelfde probleem, te rusten.
Toen ze den volgenden morgen aan het ontbijt zaten,
was blijkbaar de sombere stemming, waarmede ze
den vorigen dag hadden beëindigd, en die ze, maar
tevergeefs, getracht hadden voor elkander te verhei
melijken, verdwenen. Toxopaeus was een en al vroo-
lijkheid, en toen hij om half negen want hij moest
nog een boodschap doen de deur uitging, had Krien
tje hem nog de bemoedigende, maar niet heel duide
lijke woorden toegevoegd: „je zult eens zien, wat wij
nog een fijne vacantie zullen hebben".
(Wordt vervolgd.)