Reclame STOOMKOFFIE BRANDERIJEN ONS ZEELAND Iedere tijd stelt z'n bijzondere eischen en de zaken man heeft met deze eischen rekening te houden. Zelfs oude soliede firma's, die een reputatie van vele jaren achter zich hebben en zich op een onafzienbare cliën- tèle mogen beroepen, kunnen zich zelfs aan de speciale eischen niet onttrekken, ■■MHMMBWMuimHgig als zij zich ook in de BstoomkÓffie toekomst temidden van Hv BRANDERIJEN i een wereld van concur- renten staande willen 'Jli houden. De menschen :ili ?;||i van heden hebben een andere smaak dan die van gisteren en instel lingen, die het van de eerste hebben moeten, kunnen zich niet onge straft aan de gewijzigde voorkeur onttrekken. De N.V. Kon. Ned. antwérpsn ROTTERDAM zwolle Stoomko!iiebranderijen v.h. H. E. van Ysendijk Jr. te Rotterdam heeft dit bijtijds begrepen. Werden voorheen de koffie en thee van deze firma hoofdzake lijk los verkocht, momenteel zijn deze producten ver pakt in den handel gebracht en zij vormen daardoor een nog grootere attractie. Een aardig gewaad om een schitterend product! Kan men beter verlangen? Door de verpakking is de firma aan den eisch van dezen tijd tegemoet gekomen, terwijl is zorg gedragen, dat N.V. Kon. Ned. Stoomkoffiebranderijen v.h. H. E. VAN YSENDIJK Jr., Rotterdam Op de historische tentoonstelling te Goes had de N.V. Kon, Ned. Stoomkoffiebranderijen een stand, waar de bezoekers „gelaafd" werden. de kwaliteit van den inhoud dezelfde is als die, welke de 70-jarige zaak haar reputatie verschafte. Oud en nieuw gaan hier dus hand in hand, wat meer zegt dan een ellenlange aanbeveling. Behalve in Rotterdam, heeft de N.V. ook filialen in Zwolle en Antwerpen. Voor Noord- en Zuid-Beveland is de grossier de bekende firma M. Veenis, Kreukelmarkt, te Goes. We kunnen hen, die de koffie en thee van de N.V. Kon. Ned. Koffiebranderijen nog niet dronken, de ken nismaking warm aanbevelen. Kennen is in dit geval waardeeren. oud-schorre stem, Allez-dan-toch, en vlakhands kletste hij de koe op de rechterbille. Bloare verrapte nogmaals den gang. Den harden, langen steert slagzwiepende het logge lijf langs, be klom ze in scheeve richting, hek-malend en lastig, den zacht schuinenden dijk. Dan stond ze, in afwachting, steenstijve plots midden den muilen eerdeweg. Langzaam volgde Meule, het zonverweerd wezen neerwaard. Zijne suffe hersens zwoegpeinsden. Hij vergat 't hekken achter zich toe te trekken en ver schoot, brandrood kleurend bijna tot in den nek, toen zijne vrouw, Mele, hem, vanuit 't deurgat, deze nalatig heid schel toekreesch. Hij mompelde iets terug dat als een zwakke verwensching klonk, en liep, halverwege geraakt, de hellinge weêr af. Hard plofte het balieachtig afschutsel dicht, ram melde nog na. Neerslachtig, zonder omzien, bereikte Meule den weg. Bloare, die, ten graskante verleid, aan het gra zen was gegaan, tikte hij met zijnen mispelaar beris pend op 't breed-beenderig achterdeel: Oela Bloare, beeste kom, we moeten v'rüüt. 't Dadelijk reeë dier zette zich in monotone bewe ging. Een leste gulzige grasbete sprietelde weerskan ten uit den kauwenden bek. Als met 'n schred-voor-z'n-leven stapte Meule mee, ópzwaaiend zijn stok en plantende dien tot steun neven zich, telkens, 't Dwerrelden kleine stofwolk jes laag van den grond op, waar man en koe traden. Vóór hen strekte, grijs-blond in de staag-rijzende morgenzonne, de bane een 'n ferm ende paalrechtuit nog, om dan te krinkelen, sierlijk de windberuischte korens tusschendoor, 'n anderhalf uur verre. Door hunne komste ontsteld, buitelstoof soms een heele wroeteling van zot-doende musschen onder eend'lijk gekriep den lossen weg af, 't veld over. 'n Franke leeuwerik tieterde ievers in 't hooge blauw en in de verte, op eenen berm, draaide loom 'n armzalige witte molen. Kop laag om fel gespannen piekering, trapte Meule machinaal de rage Bloare na. Het akelig besef te her vatten, dat hij thans de trouwe Bloare van de hand ging doen, de schoone beeste, die alstware een brok van z'n hert was, kostte hem heftig moeite. En opeens zag hij Mele daar staan weer, gelijk bij zijn vertrek, schreeuwde heur venijnig gekrijsch hem wederom in d'ooren. Och, tenslotte was Mele toch altijd 'n onverschillig stuk wijf geweest. van toen zij pas op eigen houtje waren alonverschillig, gauw opvliegend, doch in

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1927 | | pagina 17