Echte Zeeuwsche Boterbabbelaars J. B. DIESCH' „Ons Zeeland" verhalen AAPJESKOETSIER. Heeren Winkeliers vraagt prijsopgave en monsters 14 ONS ZEELAND door J. P. B a 1 j Zwaarmoedig-peinzend zat „Ouwe Gerrit" op den bok, zijn mond bewoog zich in traag gekouw regelmatig op-en-neer, nu en dan spoot een straal bruin sap uit zijn mond, grillerige vormen tooverend op de straat- steenen. „Ouwe Gerrit" was vanavond melancholiek, geen wonder, 't waren slechte tijden. Drie-en-veertig jaar was hij nu al aapjeskoetsier, drie-en-veertig jaar had hij reizigers van en naar de treinen gebracht en altijd was hij even opgewekt geweest. Maar de laatste jaren was hij steeds somberder geworden, want met leede oogen zag hij, dat zijn bedrijf langzaam maar zeker den ondergang tegemoet ging. De taxi's, die stank- verspreidende moordwerktuigen, verdrongen zijn „aap je" meer en meer. Nu en dan had „Ouwe Gerrit" eens wat meer te doen; dat was, als de chauffeurs staakten ook al zoo'n slechte gewoonte van den nieuwen tijd, mopperde Gerrit en de reizigers noodgedwongen van een rijtuig moesten gebruik maken. Maar overigens was het steeds komkommertijd. En nu had zijn baas vanmorgen gezegd, dat hij hem over een maand niet meer noodig had, dat de knol ook al te oud werd en tegelijkertijd naar den paardenslachter gebracht zou worden Dat zat Gerrit dwars. Dat ze hem, ouwe stakker van vijf-en-zestig jaar afdankten, hij kon het nog begrijpen. Wel had hij innerlijk gehoopt, nog eens op den bok te zullen sterven, maar enfin, dat was niet voor hem weg gelegd. Hij zou dan maar in een of ander gesticht trekken.. Maar dat ze het paard, waar hij jaren en jaren mee gereden had, dat hij gekend had als een vurig, oersterk beest, dat zijn beste krachten had gegeven in weer en wind, dat ze zoo'n arm dier naar den slachter konden brengen, dat was te veel. Het paard was hem lief geworden, 't was een goeie, ouwe vertrouwds voor hem, die hem in zwaarmoedige buien met zijn melancho lieke oogen zoo trouw kon aankijken, als wilde het zijn meester troosten. En die ouwe stakker zou nu geslacht worden, nu er geen voordeel meer van te halen was. Alles kwam in Gerrit's gemoed in opstand, machteloos balde hij de vuisten: wat waren er toch ongevoelige, brute kerels in de wereld! „Hé, ouwe, hoor je me niet, ik sta al een half uur te schreeuwen. Zit je op den bok te maffen? Denk je dat ik lust heb hier te overnachten? Vooruit, rij op, haal uit die ouwe, vieze knol, wat er uit te halen is, spaar de zweep niet, kerel. Dat ik ook geen taxi te pakken kan krijgen!" Een late passagier, die tevergeefs naar een stationeerende taxi had uitgezien, haalde Gerrit op deze ruwe wijze uit zijn gepeins. Een ouwe, vieze knol! Ja, voor een vreemde was het goeie beest een ouwe, vieze knol, de ribben staken door zijn vel, overal had het kale plekken, zeker, het beest zag er onooglijk uit. Maar tóch griefde het Gerrit, dat er zoo over gesproken werd. Hij zag nog altijd het fiere, trotsche beest van vroeger, dat pijlsnel door de stad draafde, brieschend zijn adem uitstootend! Inmiddels had Gerrit er een drafje in gezet, al te veel zou hij niet van zijn beest vergen, al mopperde de pas sagier nog dubbel zoo hard. Nu en dan struikelde het paard, en op een gegeven moment viel het neer. Zoo vlug Gerrit's stramme ledematen het hem toelieten, sprong hij van den bok en knielde bij het dier neer: het was morsdood, in het harnas gestorven! Een traan droppelde uit Gerrit's oogen, zijn laatste kameraad was hij nu kwijt! De reiziger was uitgestapt, vloekte op dat „tuig", dat met half-doode paarden reed en menschen, die haast hadden, dupeerden. Zonder zich verder nog om den koetsier te bekommeren, sprong hij in een aansnorrende taxi, zich gelukwenschend, dat hij het halfvergane rijtuig had kunnen verlaten. En „Ouwe Gerrit" zat suf bij zijn paard, en mompelde in zichzelf: „Je hadt gelijk, ouwe jongen, je hebt het ontslag niet willen afwachten, je ouwe trots is nog éénmaal boven gekomen, je wou sterven, zooals je geleefd hebt, fier en.... niet in beulshanden! Ouwe Gerrit benijdt je." En zuchtend spreidde hij de paardendeken over het cadaver uit. De liefdadigheid is nauw verwant aan den vrede en den vooruitgang der wereld. Er zijn dingen in het leven, waarover men niet met anderen spreekt: blijdschap, die alleen voor ingewijden is en smart, die een ander niet kan meevoelen. MET GOUD BEKROOND Alleen echt met het merk J. D. CHOCOLATERIE „IN DEN ZOETEN INVAL" LANGE BURG C 110 MIDDELBURG Bestellingen boven f 2.50 franco

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1927 | | pagina 14