ONS ZEELAND ,0ns Zeeland" verhalen ZWERFSTERTJE 14 zoon van den directeur-geneesheer, die niet studeeren kon, is door zijn arts-examen gerold, omdat hij alle diagnose-puzzles handig wist op te lossen met de too- verspreuk: zend de patiënt naar het ziekenhuis ter observatie! 12 Augustus. De poorten van het hospitaal gingen heden voor me open. Vrouw en kinderen bij den in gang. Momenten vol ontroering. Zou gevallen zijn, wanneer dokter niet verteld had, dat dit slecht voor mijn beenen was. Liesbeth deelde mede, dat ze mij per auto thuis wilde brengen, doch daar de bus nu juist veel te laat scheen en Beppie de echo, die zij in de hal van het ziekenhuis ontdekte, exploiteerde door krachtig „abattoir" te ga'men, zijn we te voet naar huis gesukkeld. Liesbeth onderweg, met mijn wandelstok, pogingen aangewend om Jossie te genezen van het idee-fixe, dat hij tamboer-maitre en zijn naaste familie een optocht was; vervolgens om omloopjes te vermijden, onzen jongste, met Wybo vooruit gestuurd. Telegram naar verwanten gezonden, dat ik heden ontslagen was. Via Sientje, liet Liesbeth den tele- graaf-beambte op het hart drukken, den ,,g" niet voor een ,,p" aan te zien; 't zou maar drukte voor niet geven. 13 Augustus. Van barbier gehoord, dat gisteravond de stad op stutten stond, wegens vermissing van den heer Krimp van Duimen. Die was gistermiddag proef gaan stoomen met de ferry-boot „Koningin Wilhel- mina" en in den laten avond nog niet weergekeerd. Het geheele politie-korps in actie om de verontruste fami'ie te kalmeeren, Een rechercheur, die met ver- sche'dene zoute haringen op onderzoek uittoog, wist van andere proefstoomers belangrijke verklaringen te verkrijger. Een passagier had Krimp voor 't laatst bij het buffet gezien en 'n ander meende, dat hij over boord was gestort, omdat de kapitein aan 't dreggen was geweest. Deze laatste ontkende dit echter ten sterkste; wel had een matroos hem gerapporteerd, dat het anker uitgeworpen was. Tenslotte is Krimp tegen den morgen boven water gekomen. In stilte het relaas aangehoord. Wat raakt 'n mensch toch op achter, wanneer hij 14 dagen uit de gemeenschap verwijderd is; leefde tot heden in de stellige verbeelding, dat de ferry-boot geen onderzeeër, maar een doodgewoon passagierschip was. 14 Augustus. Breeduitstra op bezoek gehad. Mocht niet naast me zitten, wegens zijn gewoonte iemand op knieschijf te slaan. De doktersrekening was hoog genoeg, zei Liesbeth. 15 Augustus. Liep den postdirecteur tegen 't lijf. Zag er triest, ja somber uit. Had vacantie genoten. Eerst in badplaats geweest, waar alleen 'n zonnebril hem aan het zomerseizoen herinnerd had. Daarna met ruzie, reumathiek en gezin naar 'n stadje in het Gel- dersche vertrokken, waar het zoo vervelend-stil was, dat men den hemel dankte, als er iemand met kraken de schoenen door de straat liep. 16 Augustus. Jossie, die een expeditie in de stad gemaakt had, kwam met het nieuwtje thuis, dat er voor het huis van de familie Habekruk zooveel stroo lag en wilde weten, waarom dat geschied was. Lies beth, die den Burgelijken Stand op haar duimpje kent, antwoordde zonder haperen, dat bedoelde familie ver rijkt was met een baby. „0," zei Jossie, „dan heeft die verduveld goed ingepakt gezeten." Tableau! Een koud hoekje in een warm dorp. door J. P. B a 1 j Kletsend kwam de ruwe mannenhand tweemaal achtereen neer op het smalle, bleeke gezichtje van het kleine meisje, en een ruwe vloek begeleidde deze kastij ding. Ten derde male ging de hand omhoog, doch vóór ze kon neerdalen, werd de man ruw opzij geduwd en stond Hendriks, met van woede trillende lippen voor den laffen kerel. „Schaam je, man, om zoo'n klein meisje te slaan. Wat bèn je voor een kerel, heb je geen greintje eer gevoel?" Even beduusd keek de man Hendriks met groote, verbaasde oogen aan. Dan won zijn drift het van zijn verwondering en opende hij de sluizen van zijn wel sprekendheid: „Waar bemoei jij je mee, vadertje? 't Is de tweede keer a', dat dat kleine adder mit d'r knuiste in me sakke sit te friemele. Doch jij soms, dat ik me door sulk gespuis laat bejatte? Doch jij, dat. Maar reeds luisterde Hendriks niet meer naar 's mans oratorische talenten. Minachtend had hij hem den rug toegekeerd, met vriendelijken drang had hij het vieze handje van het kleine, hoogstens negenjarige meisje in zijn hand genomen en vlug drong hij door de menigte heen, wier aandacht door dit incident tijde lijk van den weisprekenden straatkoopman, die zijn waren in hoogdravende bewoordingen, nu en dan ge kruid door een mop van twijfelachtig allooi, was afge leid. Snel sloeg Hendriks een zijstraatje in, het heftig- snikkend meisje met zich voerend. Eerst toen hield hij zijn stap wat in en keek het kind ernstig aan. „Is het waar, wat die man vertelde?" vroeg hij vrien delijk. „Wou je hem bestelen?" Een nieuwe tranenvloed verhinderde het meisje te antwoorden, heftiger schokten haar tengere schouder tjes en een diep medelijden greep Hendriks aan. Hendriks was een goede veertiger, ongetrouwd, doch met een uitgesproken genegenheid voor kinderen. Het verdriet van de kleine meid roerde hem. Hij kón niet gelooven, dat zoo'n kind, dat nog nauwelijks haar ver-

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1927 | | pagina 14