Van eigen bodem
Zeeuwsche Archivaria
„Ons Zeeland" verhalen
12
ONS ZEELAND
digd zijn scheepshut te deelen, en die oom was....
vee-fokker.
19 September. Vandaag weemoedig gestemd. Heb
ik altijd wanneer we snijboonen met gehakt eten. Den
geheelen middag in stil gepeins verzonken geweest
en de volgende treffende notitie opgemaakt: De aarde
is waarlijk een tranendal, waarin we voortdurend
snikkend weenen en geven we eindelijk de laatste
snik, dan zijn we precies dood.
20 September. Voor 't huis van dr. Doorloop ligt
zand en op zijn hoofd stukken ijs. Hij moet erg ijlen.
Zware slag heeft hem getroffen. Voor hij naar Zwit
serland ging, 2500 francs bij zijn bankier opgenomen
en daarvan royaal in de bergen geleefd, veertien
dagen lang. Aan alle vrienden geschreven, dat het er
zoo goedkoop was. Pochte bi) terugkomst op het feit,
dat hij voor 'n slordige 200, vorstelijk uit was ge
weest, doch toen de rekening van den bankier kwam,
zenuwschok gekregen. 't waren Zwitsersche francs.
door
Andrè Wessels Douw.
Zeeuwsche Plaatsnamen.
Cortgene. Van dit dorpje op Noord-Beveland, is
niet zeker op te geven het ontstaan van zijn naam.
Sommigen meenen dat het afgeleid is van de plaats
die er lag: Cartagosum. De geschiedschrijver Jan Rei-
genbergh zegt „Cortgene, werd genoemd omdat daar
„een kleine vergaderinge in was en om die Korte
eygentheid"Wat beteekent dit nu „Korte eygentheyt"?
Dat woord beteekende eertijds „eygene heerlijke goe
deren zoodat de naam Korte eygentheit wil zeggen
„een heerlijkheid, kort en smal in haar omvang en
gezag".
Goes. Over dezen plaatsnaam is er twist, De eene
zegt, naar een villa Gosaha, de andere naar een stroom
van dien naam. Ook meent men dat er schor was,
waarop veel ganzen neerstreken, omdat goes ook een
ganze beteekent.
In de Deensche en Nederduitsche taal beteekent dat
woord een gansch welige, vruchtbare aarde. Wie gelijk
heeft, weet ik niet, maar persoonlijk hecht ik aan de
verklaring Gosaha.
Brouwershaven. Is er over de namen van steden
wel eens verschil van gevoelen, echter niet in deze
plaats. In de oude tijden werd niet genoeg en geschikt
water in Zeeland gevonden, om daardoor bier aan de
bewoners der eilanden te verschaffen.
Voornamelijk werd dit in Delft gebrouwen en van
daar uit naar Zeeland gevoerd, waar men als vanzelf,
Zeelands eerste haven, waar men aankwam, binnenliep.
Daar werd alles opgeslagen, om verder in Zeeland
gedistribueerd te worden. Vandaar het ontstaan van den
naam der plaats Brouwers-Haven.
Domburg dankt den naam aan een Burcht uit de
welke de in- en omwonenden zich verweerden tegen
kwaad geweld. Daar hij in Duinen lag, heette hij Duin
Burcht, 't welk later is verbasterd in Domburcht. De
stad Domburg heeft nog een Burcht in haar wapen.
T holen is een van de groote Steden van Zeeland in
15C0, en nam de vierde plaats in, in de vergadering
van de Staten van Zeeland. Zij dankt haar naam aan
een vermaarde Grafelijke Thol, waar de schippers
moesten ankeren en tol betalen alvorens door te mogen
varen. In oude gedichten wordt over Tholen ook ge
sproken als de stad Tolna en Thelonium.
Vlissingen. Ziedaar weer een naam, die meer door
verschillende geleerden betwist wordt. Vies zegt Bo-
schcrn, beteekent verandering van het wassende en
afnemende zeewater. Dit werd Vlessinge.
Neen, zegt weer een ander, Flessing, 't welk visscher
beteekent, daarvan komt de naam Flessingou, dat is,
een plaats van visschers.
Dat is het ook niet, zegt weer een derde, maar dat
lijkt fabuleus.
In het jaar 620 was Willebrord te Westcapelle en
trok ook door den omtrek. Hij kwam op een woeste
plaats, waar veel ongemanierd volk woonde. Hij preekte
er, maar zij wilden hem niet aanhooren. Willebrord
ging weer terug, maar liet er zijn drinkflesch achter,
waarom hij in gesprek met zijn discipelen over Flessinge
sprak.
Men heeft dus, wat Vlissingen betreft, keus uit drie
meeningen. Zij voert echter in haar wapen een flesch,
wat ook bevestigd wordt door het rijmpje:
Op April zes
Verloor Alva zijn flesch.
DE NIEUWE PA
door
ALBERTINE DRAAIJERDE HAAS.
„Juffrouw!"
„Ja.
„Me moe gaat trouwe, juffrouw!"
Nu legt de onderwijzeres het potlood neer en kijkt
het elfjarige ding met de gele vlechtjes en strakke
blauwe oogjes opmerkzaam aan. Ze is een van de
liefste leerlingen, vlug van begrip, teertjes van uiter
lijk in haar schrale, altijd een beetje te mooie, kleeren.
„Dat 's een heel feest zeker, Mientje?"
„Nou, juffrouw. Moe had het nooit gedacht."
„Ja, dat begrijp ik," beaamt ze zinloos en corrigeert
verder. Voor tweeën kan ze de schriften misschien
nog nagekeken hebben.
Stilte naast haar van het kind, dat heel vroeg de
klas is ingedrenteld en nu voor de eerste bank, waarin
haar piaats is, naast het tafeltje post.
In de gang komt al meer gerucht; dan is het de
moeite niet meer, denkt de onderwijzeres; ze legt het
potlood maar neer.