Hoofdprijs voor onze Zeeuwsche Gebouwen-Prijsvraag IDEAL V. S. Ill VERZINKBARE NAAIMACHINE Eenige Importeurs FIRMA GEBR. KAAN, MIDDELBURG ONS ZEELAND 17 langstelling, waaraan zwervers op wonderlijke wijze behoefte hebben, zeide de baas mij, dat het hem eene eer zou zijn, als ik zoo dikwijls mogelijk de voorstel ling gratis kwam bijwonen. Ik was hun buurman en liep er dus nogal eens in; ook 's morgens, als ze rond om de tent aan 't lanterfanten waren, of gymnastiekles gaven aan een paar kinderen van draaimolenhouders, maakte ik nog wel even een praatje. De baas had mij eenigszins en amité genomen; ik vernam ook van hem, dat de blonde jonge vrouw zijn vrouw was; en dus Heinrich en Oscar zijn zwagers. Ik moet bekennen, dat de conversatie mij erg tegenviel. De jongens waren gewone jongens; niet guitiger, ook niet ruwer, dan an dere jongens uit den lageren handwerksstand; in elk geval hadden zij niets van de fantastische, geestige bohème, die ik mij van kermisvolk dacht. En wat den baas betrof, hij was een saaie, droefgeestige, zeurige reus. De dikke laag sneeuwwit vet, die zijn spieren begon te bedekken, dolf ook zijn intellect er te dieper onder, vond ik; hij kon desnoods nog een fraai sterk dier genoemd worden, maar interessant was hij voor geen oortje. Omtrent de blonde vrouw kon ik geen hoogte krij gen; zij intrigeerde mij. Het was inderdaad een mooie rosblonde vrouw, fijn gespierd, fijn van gewrichten, lenig, met mooi rose vel, en in haar groenbruine oogen goudachtige tintelingen. Of zij heel bekoorlijk, heel verleidelijk, heel zinnelijk, heel ontvlammend zou kun nen zijn, wist ik niet, en ik was er toch wel nieuws gierig naar. Het kwam mij soms voor, als of zij, in de slavernij van haar man en haar twee broers, een loerende, verraderlijke huichelaarster was; maar ik had er niet het minste bewijs voor. In de acht dagen dat ik het gezin kende, had ik haar geen acht woor den hooren spreken. Zooals men als jongmensch allicht doet, wanneer men eene vrouw aanziet, die avond aan avond geheel in tricot, met armen, hals en boezem bloot, voor het publiek buitelt, men geneert zich niet om een eenigszins stoutmoedigen blik op haar te werpen. Maar daarop werd noch in den vorm van beschaamdheid, noch van verontwaardiging, noch van aanmoediging gereageerd; zij was, ofschoon werke lijk mooi, prachtig geproportioneerd, uitdagend blond, niet coquet tegenover mijhet lag misschien, dacht ik, aan mijn eigen onaanlokkelijk uiterlijk in verge lijking van al die flink gespierde, brutaal gemeenzame kermisvrienden. Maar ook met deze zag ik haar nooit een woord of blik wisselen het was mij inderdaad eene teleurstelling, deze bohème zoo onaandoenlijk, passieloos, onromantisch te zien. Tot op zekeren morgen de saaie reus tot mij zei: Mijnheer, u is een mijnheer: zou u misschien kans zien, wat voor mij gedaan te krijgen van den commissaris van politie? Ik zou het niet denken; maar was zou het moe ten zijn? Als hij het maar wist en het wou begrijpen, was het wellicht heel gemakkelijk. Hebt u wel eens gelet op den onderinspecteur, die op het kermisterrein dienst doet Neen. Hij is een gewezen wachtmeester of zoo iets; hij zal wel een heel knap militair geweest zijn; hij loert den heelen dag tusschen de tenten naar de kermis- vrouwen, en heeft zeker al menigeen van ons geërgerd. Als hij kon vervangen worden gedurende deze week, dan zou u de kermis een dienst doen. Zoo'n kerel heeft gezag: hij mag overal binnenloopen onder voorgeven dat het een of ander hem verdacht voorkomt: hij is er naar om daar misbruik van te maken. Maar. gaat dat jou zoo bijzonder aan? Waarom niet mij evengoed als een ander? Mijn vrouw is even mooi als welke ook hier op het plein; en ik weet dat de kerel op haar loert. Ik wil niet mijn broodwinning verliezen door een handtastelijk heid tegen hem, maar mijn bloed kookt, als ik hem zie. Maar als je vrouw toch geen aanleiding geeft. Een vrouw is een vrouw. Zij is niet slechter dan de rest, maar ook niet beter. Ik zou voor haar door een vuur loopen, zij voor mij niet. Ik heb haar en

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1927 | | pagina 17