Purol bij Ruwe Handen
2
ONS ZEELAND
menig blij gedicht en menig goed stuk proza een plaats
in „Ons Zeeland", dat zich steeds gelukkig achtte het
oeuvre van een talentvol en veel belovend kunstenaar
onder de provincie-genooten meer bekendheid te mo
gen geven.
Jan Eekhout heeft thans een gedeelte zijner gedich
ten doen bundelen en de heer Den Boer heeft ze als
„Louteringen" ten doop gehouden. Het is een een
voudig maar stemmig boekje geworden, dat uiterlijk
zich bij het innerlijk aansluit. Over den inhoud zou
zeer veel te zeggen zijn, als. het niet zoo moeilijk
was in nuchter proza de schoonheid van den klankrijk
dom van het vers aan te toonen zonder aanhaling van
vele regels versmaat. Laten we ons aan deze poging,
die een vergeefsche zou worden door de beschikbare
plaatsruimte, niet wagen, doch liever onze meening
over den voortbrenger van zooveel schoonheid ken
baar maken. O.i. behoort Eekhout tot de weinigen
onder de jonge dichters, die de waarde van den een
voud in de kunst practisch belijdt. Dit kan hij doen
omdat hij zelf eenvoudig en ongekunsteld is, omdat
hij met deemoed tegenover het rijke leven staat. De
klanken van dit leven komen gaaf tot hem en gaaf
en puur brengt hij ze aan de menschheid.
Eekhout, zoo blijkt uit zijn eersten bundel, is nog
niet volkomen gerijpt. Hoe gelukkig dit is weet men
eerst als men beseft, dat nu reeds veel absolute schoon
heid aan zijn talent ontsproot. Alle gedichten in
„Louteringen" kunnen ons niet geheel bekoren, doch
vele ervan zijn van een sublieme pracht. De bekoring
om nü titels en aanhalingen te geven is wel groot,
doch neen, het kan niet.
Laten we volstaan met den dank aan den schepper
van deze klanken, die zoo weldadig op de ziel smel
ten als de regen in een dorren zomer op een
schroeiende brok land.
De tweede kunstenaar, die we deze week gaarne
onder de aandacht willen brengen, is de Noord-Beve
lander D. J. Koets, de schilder in Veere woonachtig,
met wien's knappe en inhoudsvolle werk we dezer
dagen op een tentoonstelling in kennis kwamen. Even
als Eekhout is Koets nog in opkomst, en ook zijn
oeuvre biedt thans al zooveel perspectief, dat het den
toeschouwer met alle hoop voor de toekomst vervult.
In heel veel doeken zijn prachtige resultaten bereikt,
die getuigen van een meer dan middelmatig, ja van
een bijzonder talent. Voordat Koets aan zijn roeping
gevolg kon geven, ging het leven in afzichtelijke vor
men aan hem voorbij, het spaarde den opstandige de
zweep niet. Maar: het louterde hem tevens, het deed
hem de schoonheid ontdekken. In zijn werk vinden
we zijn worsteling en zijn overwinning terug.
Koets en Eekhout zijn twee jonge Zeeuwsche kuns
tenaars, die ons vreugde brengen en die reeds nu
(later zeer zeker meer) de aandacht van Nederland
naar onze provincie leiden.
Zelfs al zouden we de waardeering jegens hun kunst
buiten beschouwing houden, dan waren we tot het
bezigen hunner namen in de „Zeeuwsche week" ge
rechtigd. Want ze maken onbewust reclame van de
goede soort voor de provincie hunner geboorte,
X
Een andere reclame voor Zeeland, die niet zoo on
verdeeld onze goedkeuring kan wegdragen, is het door
Ingezonden mededeeling
een mej. Ochs uitgebroed plan om in Amerika lezin
gen over onze provincie te houden in een antiek boe-
rencostuum. Ongetwijfeld zal deze Engelsche dame,
die iederen zomer 't Schotsche huis te Veere komt be
wonen, de nieuwsgierigheid der Yankee's prikkelen in
haar zonderling gewaad en mogelijk zal zij op deze
wijze aan de bekend-wording van Zeeland in de Ver-
eenigde Staten mede helpen. Wellicht weet ze zelfs
een aantal Amerikanen te bewegen het volgend sei
zoen een trip te maken naar het zonderlinge land waar
de menschen zoo schilderachtig gekleed gaan. Oogen-
schijnlijk bezorgt miss Ochs ons winst. Maar: staat
er niet een grooter verlies tegenover? Hebben wij
Hollanders in het algemeen niet lang genoeg in het
buitenland reclame gemaakt met onze kleedij van onze
voorvaderen en daardoor een verkeerden indruk van
land en volk gevestigd, die er toe bijdroeg dat men
ons de Chineezen van Europa ging noemen? Moeten
we maar steeds op dezen weg voortgaan, met onwaar
heden speculeeren op de zucht naar buitenissig
heden van vreemdelingen? Hebben we waarlijk geen
betere en even aanlokkelijke attributen bij het lokken
van den tourist in het spel te brengen dan ons natio
nale costuum. Hebben we niet onze landschappen,
onze zeldzame luchten, een schat aan stedenschoon
en aan antikiteiten? Moet telkens weer de valsche
reclame met het boerenpakje in vreemde landen te
niet gaan doen wat knappe, artistieke en ingenieuse
technische koppen voor ons land bereikten?
Al deze vragen kwamen naar voren toen we hoor
den over miss Ochs, die als Zeeuwsche boerin Amerika
gaat bewerken en de sproke van ons achterlijk natio
nale leven weer gaat uitspelen.
Haar reclame-tocht zal ons misschien enkele gul
dens opleveren. Dat is dan winst. Op het verlies
dat wij en zij, die na ons komen, door deze Ochs-
reclame en door de vele anderen van hetzelfde genre
lijden, zal minder gelet worden.
X
„Wij en zij, die na ons komen," schreven we. Want
behalve met ons zelve hebben we ook rekening te hou
den met onze opvolgers op dit ondermaansche. Hier
aan werden we de vorige week nog eens herinnerd
door een besluit van den gemeenteraad te Goes, dat
aan B. en W. machtiging verleende het meerendeel
der boomen in de ganzenstad te doen rooien. Na
een onderzoek door deskundigen was gebleken, dat
nagenoeg de geheele Goessche beplanting aan de
Iepenziekte stervende is of mettertijd sterven zal.
B. en W. dienden daarop het voorstel in van wel zeer
verstrekkenden aard, doch het meest verstandige. De
eerste tien jaren ongeveer zal Goes het zonder de
fraaie boomen moeten doen, die aan de stad zulk een
schilderachtig aanzien verleenden, heel veel jaren
later eerst zal de aanplanting weer aan behoorlijke
eischen beantwoorden. Men mag er zeker van zijn,
dat het de Goessche vroede vaderen moeite gekost
heeft om een besluit te aanvaarden, dat zóó radicaal