LOUTERINGEN
VERSCHENEN
EEN BUNDEL GEDICHTEN JAN H. EEKHOUT
VERKRIJGBAAR IN DEN BOEKHANDEL
EN BIJ DEN UITGEVER G. W. DEN BOER,
LANGE STPIETERSTR. F 33, MIDDELBURG
16
ONS ZEELAND
voor zóó'n keus, af, om naar meer jongensachtig ver
maak om te zien. En hoog en helder klonk 't toen,
met een enkele bromstem ertusschen van een die geen
wijs kon houden en maar wat meezoemde, van:
„Daar kwam eens een kanonnetje aan
Van doome, doome, dieë,
Van soome, soome, sieë,
Rege' door de boome'
Van oome Dahlia, van oome Dahlia.
En 'k heb me' lieve Neel docr den tuin late' wandele',
Zie, daar gaat ze schuile',
Ruile, ruile, ruile,
Dat doet ze om 'een lieve' man,
Die haar 's avonds zoene' kan,
Morge' gaat ze trouwe',
Strikkies op 'er mouwe',
Neemt 'er dan maar bij de hand
En voert 'er door 't vaderland.
We hebbe' d'eerste brief ontvange',
Uit Franco, Cornelia Blanco,
Uit Franco, de Spaansche noot!"
Hand aan hand, een lange rij vormend, zongen de
kinderen. Ze liepen telkens een zelfde aantal passen
voor en weer achteruit en kozen bij iedere herhaling
van 't lied, dat ze maar niet moe schenen te worden,
een ander uit om „te gaan wandelen in den tuin van
oome Dah'ia, te schuilen en te trouwen, met strikjes
op de mouwen", dat uitgebeeld werd door een par
mantig en zwijgend op en neer loopen van de gekozene
vóór de lange rij van zangstertjes langs, die niet op
hielden met zingen voor ze, hoe langer hoe sneller
voor- en achteruit bewegend, het slot hadden uitge
joeld van ,,de brief uit Franco, de Spaansche noot".
Wim, naar huis gekomen en vlug naar binnen gewipt
als de anderen, maar nu inplaats van te spelen de
wagen van kleine Dries je duwend, stond er hunke
rend naar te kijken, terwijl haar lijfje, zonder dat ze
't merkt, meedeinde voor- en achteruit met de zin
gende kinderen. En telkens als ze kwamen aan 't:
„En 'k heb mijn lieve. en den naam noemden van
wie wandelen zou op en neer voor de lange rij langs,
stond ze in spanning met gespitste ooren of 't niet
haar naam was, dien ze inlaschten. Tot Dries je klage
lijk begon te huilen en ze, gehoorzaam aan haar plicht
van oudste, die bij moest springen waar moeder'?, tijd
en krachten tekort schoten, met hem wegreed, hoe
langer hoe verder van de vriendinnetjes, in haar hartje
een nijpend verlangen te kunnen meedoen.
Géén van de kinderen had naar haar omgekeken
of haar tot meespelen genood, gewend als ze waren
dat Wim, als oudste van 't grootste gezin van 't heele
buurtje, met een moeder die zwak was en ziekelijk,
maar zelden tijd tot spelen overhield. En 't sprak
voor hen allen immers vanzelf, vooral 'voor de oude
ren van over de tien, dat ze ook hun aandeel hadden
in de zorgen van 't huishouden, in 't zeemen en poet
sen, 't borstelen en kloppen of 't verzorgen van kleinere
broertjes of zusjes.
Zoetjes, en vol toewijding nu, drentelde Wim ach
ter de wagen van kleine Dries je 't zandpad op en ijieer,
dapper zich dwingend niet te blijven staan als ze kivam
langs de spelende kinderen, die nog altijd zongen hun
zelfde liedje, van doome, doome, dieë. Om Driesje te
PRiJS INGENAAID f 1.75
Gebonden in linnen stempelband in 2 kleuren f 2.50
Uit de eerste recensie
„Eekliout's gedichten zijn merkwaardig helder
voor onzen tijd. Ze zijn wonderen van klank
kracht der woorden. Ze verrassen telkens weer
door den nieuwen vorm en ze ontroeren door
de innigheid van de stemming, die zich bovenal
uit in deemoed tegenover God. We wenschen
van harte dit dichtbundeltje veel lezers toe."
Middelburgsche Courant.
sussen had ze soms enkele regels meegeneuried, „van
rouw, rouwe, rouwe, strikjes op haar mouwe", bij in
tuïtie de eentonigste uitzoekend, en ijverig joeg ze de
vliegen, die bij drommen in de heete zon stonden te
gonzen en soms verdwaalden in Driesje's heiligdom,
onder de kap van 't wagentje vandaan. Onbewust ver
trouwde ze er op, dat hij zoo zou gaan slapen en ze
hem dan zou kun-nen neerzetten in 't tuintje voor hun
huis, waar 't schaduwig was en koel, en dat zijzelf
dan zou kunnen meedoen met de vriendinnetjes, één
keertje maar, tot ze zouden gezongen hebben:
„En 'k heb me' lieve Wim door den tuin late'
wandele',
Zie daar gaat ze schuile', ruile ruile ruile...."
Maar Driesje volhardde in zijn klagend geschrei,
„van de kiesjes", zei moeder, die den heelen langen
middag dat Wim op school was al met hem had op
getrokken en nu zwoegen en sloven moest om den
met Driesje verloren, voor haar, die zooveel te zor
gen had, dubbel kostbaren tijd weer in te halen.
„Hêt ie dan zoo'n pijn in zen mondje?" vroeg Wim
met een hoog meewarig stemmetje, zich sussend over
't wagentje heenbuigend en in meelij voor Driesje's
niet te stillen leed haar verlangen, dat hij slapen zou,
vergetend. „Mot ie dan bij Wim komme, zóó, met zen
hoofie tegen Wim's koon an?"
Ze had 't kind behoedzaam op haar eenen arm ge
tild, duwde met den andere, al voortdrentelend, 't
wagentje voor zich uit.
Driesje, door de verandering, óf in zijn zuigelingen-
instinct de zoete troost aanvoelend van Wim's sugges
tieve moeder-imitatie, hield op met huilen en vertrok
zijn nog nabibberend lipje tot een krampachtig lachje.
„Mot ie nou lache'," was toen Wim gelukkig, „om
dat ie nou zoo fijn rond kan kijke'? Kijk, daar hè je
Teun en Arie, en daar speelt Nel met Bertha en Lien
Vervolg op bladz. 19