ONS ZEELAND Het sneeuwen had opgehouden. Maar zwaar en donker, als een grauw gordijn hing de lucht boven de daken der huizen. 9 f J9|H| F ,,Je bent vroeg thuis," zei ze verheugd, streelende over zijn hoofdje, dat tegen haar knieën leunde. ,,Was je niet liever blijven sneeuwballen met de andere kinderen," Hij zag even vluchtig op, met iets schuws in de oogen. 1 ïjM ,,Het was zoo koud," antwoordde hij verlegen. Toen sloeg hij zijn armen om haar hals en vleide smeekend: Mag ik wat op je schoot komen zitten, moeder?" Maar met een lichte ergernis duwde ze hem terug: „Foei, schaam je toch. Jongens van jouw leeftijd zitten niet meer op schoot. Je moet nu eens eindelijk een groote jongen worden," Hij hield het hoofdje een weinig voorovergebogen, en onder den schijn van het vuur leek zijn gezichtje nog witter, nog broozer. Ze zag de blauwe adertjes om vier uur hem behoefde op te wachten, en niet meer 's avonds zijn lieve stem om zich heen zou hooren. Wat moest zij, zonder al die kleine vreugden, die voor haar den dag bepaalden? Wat wilden ze dan toch van haar?" Door haar tranen heen, staarde ze in de verte Een kille, kleurlooze duisternis kroop langs de muren naar boven. Hier en daar plofte een gaslan taarn aan. Toen zag ze hem den hoek omkomen. Klein en mager in het zware bont jasje met den hoogen kraag. Wat schuw en eenzaam tusschen de spelende kin deren. Drinkende paarden. Ze tikte tegen het raam, en zag hoe een blijde lach zijn gezichtje verlevendigde, zoodra hij haar ontwaar de. Ze volgde hem met de oogen, zooals hij vlugger en vlugger op het huis kwam toegestapt, en de juf frouw meetrok in zijn haast. Het hoofdje dook op uit den bontkraag, en de kleine wollen wantjes wuifden haar toe. En toen zij hem het bordes had zien opgaan, en de bel had hooren overgaan, plofte ze energiek ineens de schemerlamp aan, en trok de gordijnen toe, dat het warm en ge zellig zijn zou, wanneer hij binnenkwam. Ze hoorde hem zijn jasje aan den kapstok hangen, daarna zijn vlugge, kleine voeten langs de trap, en een oogenblik later zijn handje aan den deurknop. Toen hield zij hem in haar armen en voelde zijn handjes om haar hals, en zijn warm hoofdje tegen haar gezicht, „Kom laten we het wat gezellig maken," lachte ze daar haar tranen heen. „Het is hier heerlijk warm." Ze schoof een leunstoel aan voor den haard, en hij nestelde zich tegen haar aan, aan haar voeten. aan zijn slapen sidderen onder de dunne huid, en op zijn hoofdje glansde het fijne blonde haar zóó teer, zóó jong. Zacht legde ze haar hand op zijn smalle schoudertje. „Ik moet je iets prettigs vertellen, lieveling," zei ze zacht, met een stem vol tranen. Met een ruk hief hij zijn hoofdje naar haar op. „Is het erg prettig, moeder?" Ze glimlachte hem toe. „O het is heel, héél erg prettig! De volgende week ga je uit logeeren voor een hee- len tijd. Vind je dat niet heerlijk?" „En ga jij dan mee?" vroeg hij bang. „Nee lieverd. Dat kan niet. Maar je zal het er erg prettig vinden: Want het is een groot huis met allemaal jongetjes van jouw leeftijd. En er is een groote tuin met honden en andere dieren. En je zal er allemaal leuke vrindjes krijgen - „Maar waarom ga jij dan niet mee?" drong hij aan. „Omdat het heelemaal niet leuk zijn zou, wanneer ik mee ging, glimlachte ze, geen van die jongens heeft zijn

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1927 | | pagina 14