12 ONS ZEELAND Ik nam een beste plaats in voor den winkel, maar 't werd er zoo druk, dat ik op onverklaarbare wijze door de ruit gedrukt ben. Neus beschadigd 'n geluk, dat ik mijn handen, met al die slagaderen, in mijn jaszak gedeponeerd had. In alle verbouwereerdheid vergeten de mopjes te tellen. Liesbeth woest. Verschrikkingen men om een professor, die verraderlijk op zijn teenen getrapt is door dien kukirollist, meer drukte maakt, dan om zevenduizend klompenma' ers, die ten onder gaan, maar Breeduitstra moppert altijd. 19 November. Wat kunnen sommige menschen toch opstuiven als een aschpot. 't Is om een doodschrik op je lijf te krijgen. Ik tril nog, als ik er om denk. Nooit geweten, dat die slager zoon driftkop was. Toen ik hem vanmorgen de boodschap bracht, dat hij 't vleesch moest terughalen, wegens onbevredigde hoe danigheden, meende ik als compensatie hem een gratis lesje in het doeltreffend-suggestief adverteeren te ge ven, maar de kerel zwaaide als 'n gek met zijn voor snijmes en bulderde ,,Toe, snij mijn keel maar af loop over me hebt u nog meer complimenten ik zal voortaan met 'n heele koe bij mevrouw komen voor dat ons biefstuk ik zal adverteeren, dat ik om de deugdelijkheid van mijn worstmolen te demon- streeren, me er zelf zal laten doordraaien dat trekt zeker mijnheer Wit als 'n doode afgedeinsd. Hij kwam zoo dicht bij me met zijn mes. 21 November. Vandaag weer eens aan 't ongeluk geweest, 't Ging juist zoo goed met mijn gestel, sinds ik die Gero-portorico niet meer rook. Bij onzen bak ker stond een flesch met kruidmopjes in de étalage. De klanten mochten raden naar het juiste getal. Lies- beth had graag, dat ik me er voor spande, omdat ik toch niets beters te doen had. 22 November. Ze zijn tegenwoordig net gek met dat onderwijs. Bracht Wybo een brief van 'n leeraar mee, waarin deze Esperanto-lessen aanbood. Liesbeth terug geschreven, dat je 'n taal het best kan leeren in het land waar ze gesproken wordt. Ik heb persoonlijk dien brief aan hem overhandigd. door J. P. B a 1 j Koortsachtig werkte Jan Ramakers, nu en dan even ophoudend, om zich het zweet van zijn voorhoofd te wisschen. Het is doodstil in het vertrek, men hoort alleen het suizen van de steekvlam, die zijn werk verricht en het metaal van de brandkast doet smelten. Zonderling, niets wijst er op, dat men hem dien nacht zal snappen en toch maakt zich een beklemmende angst van Ramakers meester, hoe meer zijn werk vordert. Nog een klein gedeelte moet worden doorgebrand, dan zal hij het slot kunnen verwijderen en de kast openen. Dan zal hij het geld kunnen stelen, dat hij zoo hard noodig heeft! En toch is het hem, of alles op het laat ste oogenblik nog zal mislukken! Een zucht van verlichting ontsnapt hem, als hij de steekvlam kan dooven. Nu even wachten en dan het slot er uit genomen. Angstig turen intusschen zijne oogen in de duisternis, doch alles blijft doodstil. Nu hij ook het geluid van de steekvlam niet meer hoort, rilt hij even. Kom, nu zal het metaal wel zijn afge koeld. Een oogenblik later springt de kast open en graaien Ramaker's handen.... in een leege ruimte! Er is geen geld in de kast! Hoe is dat mogelijk? Er moest een groote som in zijn. Nergens is iets te vin den! Maar wat heeft hij nu aan zijn handen? Water? Het kleeft! Even zijn zaklantaarn gebruiken. Spelend glijdt het lichtje in de brandkast, daar deinst Jan Ra makers met een kreet van schrik terug! In de kast ligt alleen het hoofd van een man, als door het mes der guillotine van de romp afgesneden. Met een ril ling veegt hij het bloed, dat aan zijn handen kleeft, aan zijn jas af, smijt dan angstig de brandkast dicht. Maar nóg geeft hij het niet op; hij moet immers geld hebben! Zachtjes sluipt hij door het vertrek, opent laden van een schrijfbureau, opent kasten. Nergens is geld! Weer opent hij een kast en opnieuw uit hij een kreet van afgrijzen. Het overige gedeelte van het doode lichaam rolt voor zijn voeten! Dat is hem te veel. Alsof Mephisto hem op de hielen zit, snelt hij naar de deur, door de gang, doch. kan de voor deur niet openen. Hij ijlt terug, ook de achterdeur is gesloten! En hij is alleen met die afgrijselijke stilte! Het angstzweet breekt hem langs alle kanten uit; hij snelt door het huis als een bezetene, doch het gebouw is als uitgestorven. Overal achtervolgt hem de stilte als een dreigende vijand. Weer is hij in het vertrek, waar de brandkast staat. Uitgeput laat hij zich op een stoel neervallen. Zijn oogen puilen hem uit het hoofd, zijn haren hangen verward voor zijn oogen, zijn keel is als verschroeid van de dorst. Met zijn tong tracht hij zijn kurkdrooge lippen te bevochtigen. In zijn oogen staat de waanzin te lezen. Zijn handen tasten koortsachtig over de tafel, omklemmen dan een voorwerp, welks aanraking hem weer met een ruk op de beenen brengt! Het is een lang, vlijmscherp mes. De kling druipt van het bloed, bloed van den ver moorde. Als waanzinnig staart Ramakers naar het mes, en een holle lach, die hem zelf verschrikt, komt over zijn lippen. Zijn lach schijnt een echo te vinden, want uit een hoek van het vertrek klinkt zij terug. Wild draait Ramakers zich om: in de deuropening staat zijn doods vijand, rechercheur Knoop Angstig krimpt Rama kers in elkaar, dan werpt hij het mes van zich af. Doch tegelijkertijd is hij er zich van bewust, dat iedereen hem voor den dader van den afschuwelijken moord zal houden En krijschend klinkt zijn stem door de stilte ,,Ik deed het niet, Knoop, geloof me, ik deed het niet!" Onbewogen bleef de rechercheur in de deuropening staan, een cynisch lachje om zijn lippen. Maar dan verandert zijn gelaatsuitdrukking. Zijn trekken ver harden zich en zijn oogen blinken als staal. In zijn Vervolg op bladz. 14

Tijdschriftenbank Zeeland

Ons Zeeland / Zeeuwsche editie | 1927 | | pagina 12